Lev Vygotsky was een Russische psycholoog die al vroeg begreep hoe belangrijk opvoeding en cultuur zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Zijn werk kreeg pas na zijn dood bekendheid in het Westen. Maar zijn ideeën zijn actueler dan ooit. Zeker in de kinderopvang en het onderwijs worden zijn inzichten veel gebruikt. Wat maakt zijn visie zo bijzonder?
Lev Semjonovitsj Vygotsky werd geboren in 1896. Hij leefde in een tijd van grote veranderingen. In Rusland brak een revolutie uit, en oude systemen stortten in. Joden kregen meer rechten. Vygotsky kon daardoor aan de universiteit werken, iets wat eerder niet mocht. Hij studeerde taal, literatuur en psychologie. Hij was een breed denker. Hij schreef over opvoeding, ontwikkeling, communicatie en kunst. Hij kende veel talen en wist wat er in de wereld speelde. Hij was ook een inspirerende spreker. In zijn laboratorium in Moskou werkte hij met jonge onderzoekers samen. Vygotsky stierf jong, in 1934, aan tuberculose. Tijdens de Stalinperiode werd zijn werk verboden. Pas in de jaren zeventig werd hij ontdekt in het Westen. Sindsdien wordt hij gezien als een van de belangrijkste denkers over leren en opvoeden.
Leren is samen doen
Vygotsky dacht heel anders dan veel andere pedagogen. Hij vond niet dat kinderen alles zelf moesten ontdekken. Volgens hem leren kinderen juist het beste van anderen. Een kind leert door samen te werken met iemand die al iets meer weet. Dat kan een volwassene zijn, maar ook een ouder kind. Een goed voorbeeld is een puzzel maken. Een jong kind kan dat nog niet alleen. Maar als een volwassene helpt, lukt het wel. Die volwassene geeft aanwijzingen: eerst de hoekjes, dan de randen. Stap voor stap leert het kind hoe het moet. Later kan het dat zelf. Dat is precies wat Vygotsky bedoelt met zijn theorie over leren. Hij noemde dat internalisatie: het kind neemt het gedrag van de ander over. Eerst is er hulp van buiten. Dan leert het kind om die hulp zelf in gedachten te gebruiken. Zo groeit het kind in zelfstandigheid.
De zone van de naaste ontwikkeling
Een van Vygotsky’s bekendste ideeën is de ‘zone van de naaste ontwikkeling’. Dat is de ruimte tussen wat een kind al zelf kan en wat het nog niet kan, zelfs niet met hulp. In die tussenruimte ligt het ontwikkelingspotentieel. Vygotsky vond het niet zo interessant wat een kind al kan. Belangrijker is wat het kan leren met een beetje hulp. Als een volwassene of ouder kind het juiste steuntje geeft, lukt er ineens veel meer. En dat stimuleert het leren. Daarom moeten opvoeders goed kijken waar een kind zit in zijn ontwikkeling. En daarop aansluiten. Niet te makkelijk, maar ook niet te moeilijk. Juist op het punt waar het kind iets nieuws kan leren met een beetje hulp. Zo groeit het vertrouwen én de kennis.