Bij de vraag wat waardenwerk is, vraag ik mij altijd af of werken een activiteit is die vooral mensen kenmerkt of dat we werken in bredere zin moeten opvatten. Kan ik het spinnenweb hierboven aan het plafond van mijn kantoortje ook als een vorm van werk opvatten? Wie de woorden ‘werken’ en ‘waardenwerk’ in deze brede zin opvat, begint vanzelf vanuit een ander perspectief naar de ‘werkelijkheid’ te kijken. Is waarde een normatieve dimensie die wij aan de werkelijkheid opleggen of ligt er in de werkelijkheid zelf een waarde vervat die wij moeten ontdekken en in onze dagelijkse activiteiten als vormen van waardenwerk moeten verwezenlijken?
Het woord ‘werkelijkheid’ lijkt neutraal alsof het om feiten gaat die wel of niet het geval zijn, maar die neutraliteit is een drogbeeld. Onderliggend verwachten we iets van de werkelijkheid. Wat er om ons heen gebeurt, moet ergens heen gaan. Als iets verandert of groeit, dan verwachten we dat het mooier en beter wordt. En wanneer iets in hoge mate van perfectie is door ontwikkeld en tot bloei is gekomen, dan zeggen we dat het optimaal werkt. Hoewel ons van jongs af aan wordt geleerd om neutraal en zogenaamd objectief naar de werkelijkheid te kijken, zien we dus dat de werkelijkheid toewerkt naar een ideaal. Aristoteles sprak in dit verband over de doeloorzaak. Er is wel degelijk doelmatigheid of zin in de kosmos. Zonder Aristoteles hadden wij ons nooit zo obsessief met ‘zingeving’ kunnen bezighouden. Maar tegelijk zien we dat woorden als zin en zingeving leeg blijven, omdat we niet meer kunnen terugvallen op de aristotelische kosmologie waarin ons westerse zingevingsdiscours geworteld is.
Hier stuiten we op het grote probleem van de moderniteit. Aan het begin van de moderniteit is geprobeerd om de doeloorzaak te verbannen uit het wetenschappelijke denken –’een steen valt niet omdat de steen wil vallen, maar omdat er een externe kracht op die steen inwerkt’- en dit streven naar objectiviteit en waardenvrijheid heeft ons veel gebracht. Het ging echter mis toen het materialistische model ook naar de levende, biotische wereld werd geëxtrapoleerd.
Het probleem is dat het materialistische wereldbeeld inherent nihilistisch is. Hierin kunnen wij geen taal vinden om de potenties, actualisaties en coöperaties van planten, mensen en dieren te begrijpen. En vragen naar zin worden binnen dit wereldbeeld sowieso over de rand geduwd. Dan wordt duidelijk dat we niet om de doeloorzaak van Aristoteles heen kunnen. Alles wat leeft, werkt ergens naartoe. Maar zolang we geen rijkere taal hebben om die dieptedimensie van de biotische werkelijkheid te ontsluiten, blijven wij in een platte eendimensionale taal over de werkelijkheid van mensen en dieren denken en spreken.
Dit wordt vooral op pijnlijke wijze duidelijk in de beperkte utilitaire wijze waarop wij over onszelf en onze medemensen denken. Mensen zijn in onze samenleving pas waardevol als zij betaald werk doen. Een vroegere vriend van mij vertelde mij te vaak dat hij altijd op een hoog niveau gefunctioneerd heeft –’Champions League’- en ik merkte dat hij het niet leuk vond als ik daar relativerende grapjes over ging maken. Hij straalde een heilige ernst uit als hij over zijn werk praatte en dat zie ik ook bij andere mensen die serieus carrière proberen te maken. Zij verlangen naar erkenning in hun werk en dat is in zekere zin ook logisch, want het is echt niet niks wat zij allemaal kunnen. Dus daar moet je op een gepast manier op reageren. Ik kan dat echter moeilijk opbrengen en misschien ligt hier een reden waarom die hoog functionerende vriend het contact met mij verbroken heeft.