Wanneer we spreken over een kansrijke toekomst voor iedereen, denken we vaak aan gelijke onderwijskansen, taalontwikkeling of het wegwerken van achterstanden. Allemaal belangrijk, maar vaak vergeten we waar de ontwikkeling werkelijk begint: in de basis. Want een kind kan pas leren, ontdekken en groeien als het zich emotioneel veilig voelt. Emotionele basisveiligheid is de grond waarop alle andere ontwikkeling rust.
Als pedagogisch professional heb je hierin een sleutelrol. Hoe jij reageert op de emoties van kinderen bepaalt mede hoe zij zichzelf en de wereld om zich heen ervaren. Worden hun emoties erkend en begrepen? Of krijgen ze het signaal dat hun gevoelens lastig of ongepast zijn? Het antwoord maakt het verschil tussen kinderen die lekker in hun vel zitten of kinderen die onzeker hun weg moeten vinden.
Emoties als eerste taal
Nog vóórdat een kind woorden leert, spreekt het de taal van emoties. Een baby die huilt, een peuter die boos stampt of een kleuter die juichend naar je toe rent, het zijn allemaal signalen waarmee het kind laat zien wat er in hem of haar omgaat. Wanneer wij die emoties zien en benoemen, leert een kind dat gevoelens er mogen zijn. Dit zorgt voor erkenning én voor taal: woorden geven aan gevoelens helpt kinderen zichzelf beter te begrijpen. Maar als emoties steeds worden weggewuifd (‘stel je niet aan’, ‘niet huilen’, ‘doe maar gezellig’), leert een kind dat een deel van zichzelf onwelkom is. Juist dát vormt een risico voor hun toekomst. Want wie niet leert emoties te herkennen of uiten, loopt vast in contact met anderen, in het aangaan van relaties en zelfs in leren. Emoties sturen immers aandacht, motivatie en gedrag.
De professional als spiegel
In de kinderopvang, op school of in de jeugdhulp zijn wij dagelijks spiegels voor kinderen. Dat is een enorme verantwoordelijkheid maar ook een prachtige kans. Want kinderen leren niet alleen van wat wij zeggen, maar vooral van wat wij doen. Een voorbeeld: een kind bouwt een toren die omvalt en barst in tranen uit. Jij kunt kiezen: ga je troosten met een snelle afleiding (‘kom, we gaan wat anders doen’) of erken je het gevoel (‘wat jammer dat hij omgevallen is, je was er zo trots op!)? In dat laatste geval leert het kind: mijn gevoel is begrijpelijk, ik mag verdrietig zijn, en er is iemand bij mij. Nog een ander voorbeeld: een kind wordt boos omdat het speelgoed moet delen. Als jij rustig blijft, het gevoel benoemt (‘ik zie dat je boos bent, dat is lastig als je nog wilde spelen’) en daarna helpt zoeken naar een oplossing, leer je het kind dat boosheid oké is én dat er manieren zijn om met conflict om te gaan.