En verder:
Kinderen hebben een natuurlijke beweegdrang. Beweging ondersteunt hun motoriek, cognitieve ontwikkeling, creativiteit en sociale vaardigheden. Beweging is dus essentieel. De interventie Beweegkriebels van Huis voor Beweging helpt pedagogisch medewerkers om bewegen op een speelse en uitdagende manier te integreren in elke opvangdag.
Op kinderdagverblijf De Zonnebloem is het een regenachtige dag. De twaalf kinderen (3-4 jaar) kunnen niet buitenspelen. Binnen is er weinig ruimte en geen alternatief bewegingsaanbod. De kinderen worden onrustig: sommigen lopen doelloos rond, anderen maken ruzie of hangen jengelend bij de pedagogisch medewerker. Rustige activiteiten zoals voorlezen en puzzelen bieden slechts tijdelijk verlichting. De kinderen hebben een duidelijke behoefte aan beweging. Door het gebrek aan fysieke activiteit raken ze verveeld, gefrustreerd en minder betrokken in hun spel. Dit zorgt voor extra druk op de pedagogisch medewerkers. Signalen van beweegbehoefte:
• Onrustig gedrag
• Verveling en lage betrokkenheid
• Negatief gedrag (duwen, uitdagen)
• Moeite met concentreren
• Weinig eigen spelinitiatief
Bewegen: de motor achter ontwikkeling
De kinderopvang speelt een cruciale rol in het stimuleren van beweging bij kinderen. In de eerste levensjaren wordt de basis gelegd voor een goede motorische ontwikkeling en een leven lang bewegen. Kinderen ontwikkelen hun grove en fijne motoriek, leren hun lichaam kennen en oefenen met balans, snelheid en coördinatie. Bewegen ondersteunt ook de taalontwikkeling: begrippen als onder, boven en achter leren kinderen vooral door te bewegen. Daarnaast draagt bewegen bij aan sociaal gedrag, stressvermindering en het leren omgaan met anderen.
De kinderopvang speelt hierin een cruciale rol. Niet ieder kind heeft thuis voldoende ruimte om te bewegen, maar op de opvang is er bewust aandacht voor motorische ontwikkeling. Pedagogisch medewerkers kunnen passende beweegactiviteiten aanbieden in veilige, ingerichte binnen- en buitenruimtes. Door bewust aandacht te besteden aan bewegen wordt ook recht gedaan aan het Beweegadvies van de Gezondheidsraad: kinderen van 1-3 jaar zouden dagelijks minstens 180 minuten actief moeten zijn en kinderen vanaf 4 jaar minstens 60 minuten. Veel kinderen halen dit niet. Juist daarom is het zo belangrijk dat de kinderopvang kansen biedt om te bewegen.
Goed onderbouwde en praktische interventie
Beweegkriebels is een interventie voor professionals in de kinderopvang en richt zich op kinderen van 0 tot 6 jaar. De aanpak combineert kennis over motorische ontwikkeling met laagdrempelige beweegactiviteiten en praktische handvatten. Wat maakt deze interventie zo waardevol?
• Het is laagdrempelig: er zijn geen dure materialen nodig. Beweegspelletjes kunnen gewoon in de groepsruimte, met alledaagse materialen.
• Het is wetenschappelijk onderbouwd en is erkend als goed onderbouwde interventie (RIVM, 2025).
• Het sluit aan op het ritme van jonge kinderen: korte spelmomenten, afgewisseld met rust, en volop ruimte voor vrij spel. Professionals die werken met Beweegkriebels ervaren meer plezier in het aanbieden van bewegen en merken dat kinderen sneller motorische vaardigheden ontwikkelen en meer zelfvertrouwen krijgen.
Bij KinderRijk is natuur geen bijzaak. Op alle kinderdagverblijf-locaties van KinderRijk vind je een natuurtuin: een plek waar kinderen vrij kunnen ontdekken, bewegen en beleven. De natuurtuin is er voor ieder kind en voor iedere collega. Want wie zich buiten laat verrassen, groeit mee.
Om de tuinen levend te houden én collega’s te inspireren, is er binnen KinderRijk een groep natuurtuin-specialisten. Zij komen elk half jaar samen op een locatie onder leiding van Bianca Salfischberger, locatiemanager bij een kinderdagverblijf van KinderRijk. Daar delen ze ideeën, bekijken elkaars tuin en zorgen dat de natuurtuinen steeds weer tot bloei komen. Die bijeenkomsten zijn onderdeel van het bredere KinderRijk-programma Rijk aan Talent: medewerkers krijgen de ruimte om zich te verdiepen in iets waarvan ze blij worden en dat goed past bij hun werk met kinderen.
Vrijheid, ontdekken en vies worden
Yolanda Gerritsen, pedagogisch professional bij KinderRijk, is een van de natuurtuin-specialisten. ‘In de bijeenkomsten van de natuurtuin- specialisten vind ik het mooi om te zien hoe andere locaties met hun tuin omgaan. Je kunt altijd leren van elkaar. Ik neem mijn eigen ervaring mee en deel die graag met collega’s.’
Samen met een collega is Yolanda al jaren bezig met alles wat de tuin te bieden heeft. ‘We kijken ook altijd hoe we de kinderen erbij kunnen betrekken’, vertelt ze. Voor Yolanda is de natuurtuin veel meer dan een speelplek. ‘Het is vrijheid, ontdekken, ontwikkelen en beleven. Samen zijn, maar ook even alleen mogen ervaren.’
De seizoenen bepalen vaak de activiteiten. In het voorjaar kweken de kinderen plantjes en geven ze water, soms met lekker veel geklieder erbij. In de herfst harken ze bladeren. En in de winter? ‘Dan hopen we natuurlijk op sneeuw en ijs. Zo ontdekken kinderen dat sneeuw water is. En natuurlijk maken we sneeuwpoppen, als het kan. Ook praten we over dieren: wie houdt er een winterslaap? Welke vogels vertrekken en welke voeren we bij?’
Elke dag naar buiten
Yolanda: ‘We maken de tuin klaar voor het voorjaar en zoeken kabouters die we hebben verstopt. Dat vinden de kinderen fantastisch.’ Ook gewone groepsactiviteiten verhuizen naar buiten. ‘Een boekje lezen, knutselen of buiten eten - het kan allemaal. En ja, vies worden hoort er ook bij. Kinderen genieten van modder, klimmen in bomen en samen lol maken. Bij ons is dat heel normaal.’ Locatiemanager Bianca vult aan: ‘Alles wat binnen kan, kan buiten ook. Zelfs een klein moment in de regen of zon maakt al verschil voor kinderen. Je hoeft er niet altijd een groot plan voor te hebben.’
Creatief bezig zijn gaat niet over het eindresultaat. Het is een proces waarbij het kind leert zich te uiten en te ontwikkelen. Wanneer kinderen kunnen experimenteren met expressie en toepassingen, ontstaat er ruimte voor creatieve processen. Hierdoor leren kinderen nieuwe toepassingen gebruiken en probleemoplossend denken. Het stimuleert zelfvertrouwen en zelfstandigheid. Met ruimte voor deze reis en het experimenteren bestaat er geen falen!
De creatieve ontwikkeling van het jonge kind begint met het verkennen van zintuiglijke ervaringen. Later ontwikkelt dit zich tot complexere expressievormen. De creatieve ontwikkeling kan worden onderverdeeld in een aantal fasen.
Verkenning (0 tot 2 jaar)
De allerjongsten maken kennis met materialen op zintuiglijk niveau. Hoe voelt, smaakt en ruikt het materiaal? Kinderen spelen op deze leeftijd met texturen, kleuren en geluiden, en leren door nabootsing.
TIP: laat vooral zelf zien hoe je creatief bezig kunt zijn en laat het kind voelen en meekijken.
Creatieve uiting (2 tot 4 jaar)
Peuters gaan van alles uitproberen en willen dit vaak ook zelf doen. Door het experimenteren leren ze het materiaal echt toe te passen. Hoe knip je met een schaar, en kun je nog steeds knippen als je de schaar ondersteboven houdt? In deze fase worden de eerste gerichte knutselwerkjes gemaakt, waarbij de nadruk nog steeds ligt op experimenteren.
TIP: stimuleer deze fase door volop materiaal aan te bieden en de ruimte te geven om materiaal ook ‘onjuist’ te gebruiken.
Fantasierijk vormen (4 tot 6 jaar)
Met de basisvaardigheden voorzichtig onder de knie gaan kleuters nu werken met hun verbeelding en fantasie. Dit geeft een hoop nieuwe toepassingen en mogelijkheden, maar kan ook zorgen voor uitdagingen. De kinderen worden zich bewust van de omgeving en daarmee ook van de resultaten van een ander. Onzekerheid en frustratie als niet lukt wat er bedacht is, komen in deze fase vaker voor.
Kinderen leren met hun lijf. Rollen, klimmen, rennen, springen: het zijn geen tussendoortjes, maar bouwstenen voor motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling. Toch blijkt in de kinderopvang dat er niet altijd genoeg tijd en ruimte is voor beweging.
Het Kenniscentrum Sport en Bewegen volgt het beweegadvies van de WHO dat jonge kinderen van 1-4 jaar minstens 180 minuten per dag zouden moeten bewegen, waarvan een deel intensief. Daarnaast is het advies voor kinderen onder de 1 jaar meerdere keren per dag op verschillende manieren lichamelijke activiteit aanbieden, bijvoorbeeld door met het kind op de grond te spelen. Hoe maak je daar als kinderopvangorganisatie én als pedagogisch medewerker werk van? Zeven kinderopvangorganisaties hebben zich via de Beweegalliantie verenigd in de cirkel ‘0-4-jarigen in de kinderopvang’ om die uitdaging aan te pakken. Wat ze leren en ontwikkelen, wordt gedeeld met landelijke partners en weer teruggegeven aan de praktijk. Zo ontstaat er op de groep een beweging in beleid én in het dagelijks werk.
Het belang van bewegen op jonge leeftijd
Volgens wetenschappelijk onderzoek ontwikkelen jonge kinderen die dagelijks voldoende en gevarieerd bewegen, zich beter op meerdere vlakken:
• Motorische vaardigheden: springen, rollen, klimmen en balanceren vormen de basis voor latere sport- en bewegingsvormen.
• Cognitieve ontwikkeling: beweging stimuleert hersenverbindingen, wat kan samenhangen met concentratie, taalontwikkeling en probleemoplossend vermogen.
• Sociaal-emotionele groei: samen spelen, wachten op je beurt en samenwerken tijdens bewegingsactiviteiten draagt bij aan zelfvertrouwen en met plezier bewegen.
Vier lijnen als houvast
Onder trekkerschap van Björn Lamet van Vlietkinderen en Conny van der Lans van Junis Kinderopvang werken de organisaties langs vier lijnen om meer bewegen te stimuleren. Deze lijnen zijn geformuleerd op basis van de dagelijkse praktijk.
1. Bewegen in beleid
Als organisatie kun je bewegen écht een plek geven in je beleid. Dat betekent: afspraken maken over hoe vaak kinderen naar buiten gaan, welke materialen je inzet of hoe vaak je bewegen in het dagprogramma laat terugkomen. Voor pm’ers betekent dit: je krijgt meer houvast en ruimte om bewegen onderdeel van je werk te maken.
2. Dagelijks bewegen met kinderen
Het toevoegen van meer laagdrempelige beweegmomenten gedurende de dag. Dat hoeft niet ingewikkeld te zijn. Voorbeelden van laagdrempelige beweegmomenten zijn:
• Een trapje bij het verschoonkussen zodat kinderen zelf omhoogklimmen.
• Stoelen of kussens gebruiken als hindernisbaan.
• Samen springen op de stoeptegels buiten.
• Een overgangsmoment (naar tafel, opruimen) gebruiken om even te huppelen of een dier na te doen.
Vogel Coco die twijfelt of ze wel durft te vliegen, Boer Boris die alle dieren in zijn tractor wil meenemen op vakantie, mama die overal zoekt naar haar puppy Dribbel… Verhalen nemen kinderen mee op reis naar een wereld die zij herkennen, of die nieuw voor hen is. Ze even mee met personages die vertrouwde, grappige, spannende of bijzondere gebeurtenissen meemaken. Hoe krachtig zou het zijn als ze daarna zélf het verhaal kunnen (her)beleven? Dat kan met een verteltafel! Een speelse, creatieve manier om taal, fantasie én sociaal spel in de kinderopvang en het onderwijs te stimuleren.
Een verteltafel is de wereld van het boek, in het klein. Die wereld kan zich op een tafel bevinden, maar ook op een plank in de kast. Of zelfs in een schoenendoos, koffer of op een dienblad. Dat is handig als de ruimte beperkt is. Het verhaal komt tot leven met voorwerpen, materialen en figuren uit het boek. Dit zijn de ingrediënten waarmee kinderen gebeurtenissen kunnen naspelen. Jij leest en speelt het verhaal voor, speelt mee als speelmaatje of zet het spel in gang. Door herhaling merk je al snel dat kinderen woorden, volgorde en begrip van gebeurtenissen overnemen én uitbreiden. Zo oefenen zij spelenderwijs woordenschat, taalbegrip, fantasie en sociale vaardigheden.
Bovendien vergoten zij hun beleefwereld. En goed om te weten: een verteltafel hoeft écht geen Pinterestwaardige creatie te zijn. Een groene sok met oogjes doet het uitstekend als Rupsje Nooitgenoeg, een stukje blauw crêpepapier verandert in de zee en een kartonnen doos is al snel een stal.
Hoe begin je?
De basis is eenvoudig: kies een plek of verplaatsbaar middel, een boek en een paar materialen. Met een paar creatieve en bewuste keuzes maak je er al iets bijzonders van.
Praktische tips voor de opbouw:
Varieer met de plek: een verteltafel hoeft niet altijd apart te staan. Je kunt hem ook integreren in een bestaande speelhoek. Een boek als Garage Guust van Leo Timmers of De grote rode bus van Judy Hindley past uitstekend in de autohoek. Zo krijgt een vertrouwde hoek ineens nieuwe taal- en spelprikkels.
Kies bewust een boek: stem af op het thema en de belevingswereld van de kinderen. Seizoenen, gevoelens en herkenbare ervaringen doen het altijd goed. Let ook op de spelmogelijkheden in het verhaal: wat valt er te spelen, en voor welke leeftijd is dat geschikt? Jonge of meertalige kinderen kunnen al snel een eenvoudig verhaal naspelen, vooral wanneer het veel herhaling in taal en gebeurtenissen bevat. Een kort verhaal geeft bovendien meer ruimte aan eigen fantasie, terwijl een complexere verhaallijn juist meer uitdaging biedt, bijvoorbeeld voor oudere kinderen.
Het aantal kinderen met een extra begeleidingsvraag is een actueel thema in de kinderopvang. Nieuw wetenschappelijk onderzoek naar de beleving en ervaringen van pedagogisch professionals rond dit thema laat zien hoe waardevol het is om hun ervaringen en inzichten serieus te nemen. Deze bieden concrete handvatten om de praktijk te versterken.
In het voorjaar van 2024 ontstond binnen Samenwerkende Kinderopvang en haar labels de wens naar onderzoek rond kinderen met een extra begeleidingsvraag. Binnen de kinderopvang wordt dit veel besproken, omdat het aantal kinderen met een extra zorgbehoefte lijkt toe te nemen. Daaraan wordt ook al snel de werkdrukbeleving van de pedagogisch professional gekoppeld. In plaats van alleen te kijken naar de kinderen zelf, wilde Samenwerkende Kinderopvang weten: hoe is de beleving van de pedagogisch professionals wat betreft kinderen met een extra begeleidingsvraag? Wat hebben zij nodig om optimaal te kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van alle kinderen? En ook heel belangrijk: hoe kunnen we hen beter ondersteunen?
Team van specialisten
Mirjam Companjen, directeur Pedagogiek & Innovatie van Samenwerkende Kinderopvang, heeft samen met Ruben Fukkink en een team van specialisten, dit onderzoek opgesteld. Mirjam vertelt: ‘We merkten dat dit onderwerp leefde in de teams. Maar we wilden niet alleen praten óver pedagogisch professionals, we wilden hen echt een stem geven. Daarnaast willen we recht doen aan ieder uniek kind. Elk kind heeft een begeleidingsvraag, want er is altijd sprake van ontwikkeling. De vraag is wanneer spreken we van een extra begeleidingsvraag.’
Zorgkinderen of kinderen met extra begeleidingsvraag?
In de kinderopvang wordt vaak gesproken over zorgkinderen. Daarmee bedoelen we kinderen die gedrag vertonen dat afwijkt van de norm of die in hun ontwikkeling extra ondersteuning nodig hebben. De term ’zorgkinderen´ of ´kinderen die afwijken van de norm´ roept de vraag op of het wenselijk is om kinderen te labelen. Want staat het feit dat we kinderen beoordelen op basis van een norm niet haaks op dat we zeggen dat ieder kind uniek is en mag zijn wie hij/ zij is en zich ontwikkelen op zijn/haar eigen manier? We leven in een maatschappij waarin het leven altijd maakbaar lijkt te zijn. Er wordt een pasklare oplossing voor elke uitdaging gezocht. Ouders hebben vaak hoogstaande verwachtingen van hun kinderen. Het onderwijs heeft ook zo haar eigen verwachtingen. Er zijn talloze programma’s en systemen om groei & ontwikkeling van kinderen te meten en deze af te zetten tegen de norm. Hierin schuilt een groot risico. Wanneer de focus komt te liggen op deze norm, verschuift de eigen, interne ontwikkeling van ieder uniek kind naar de achtergrond.
In de kinderopvang willen we het vaak graag netjes houden. Overzichtelijk en geordend. Logisch, want rust en structuur zijn belangrijk, voor kinderen én voor onszelf. Juist daar kan het wringen als kinderen écht aan het ontdekken zijn.
Kasten gaan open, bakken worden omgekieperd, er wordt geklodderd met zand en water. Kortom: er ontstaat troep. We herkennen allemaal de reflex om materialen weg te halen die rommel geven: zandtafels die uit groepen verdwijnen, verf die buiten bereik staat. Met de beste bedoelingen, om overzicht te bewaren, de dag soepel te laten lopen en ouders te laten zien dat het netjes is. Begrijpelijk, maar het kost kinderen kansen. Waar wij troep zien, ziet een kind mogelijkheden.
Spelen is leren
Een kansrijke toekomst begint niet pas op de basisschool. Ze begint hier en nu, in de kinderopvang. In het dagelijks spel, in de vrijheid om te proberen, te kliederen en te ontdekken. Laten we kinderen die tijd en ruimte gunnen.
De spieren die straks een potlood soepel vasthouden, zijn dezelfde die eerst bouwen met blokken, experimenteren in de zandtafel, knijpen in klei en vingerverven. In dat spel ontwikkelen kinderen kracht en coördinatie. Handen gaan samenwerken, de grove greep verfijnt naar pincet- en driepuntsgreep, polsen en schouders worden stabieler en de oog-handcoördinatie groeit. Die basis is nodig vóór er één letter op papier verschijnt.
Forceren heeft weinig zin
Laat je kinderen te vroeg letters oefenen terwijl hun handen daar nog niet klaar voor zijn, dan krijg je al snel frustratie: een krampachtige pengreep, vermoeide polsen en slordige letters. Je kunt leren niet versnellen; wél kun je de juiste voorwaarden scheppen. Dat doe je met rijk spel en lekker troep mogen maken. Wat rijpt er bij jonge kinderen vóórdat schrijven lukt?
• Snellere verbindingen tussen hoofd en handen. In deze jaren legt het brein als het ware snelwegen aan. Door veel voelen en bewegen worden de verbindingen in het brein sneller en nauwkeuriger.
• Kracht doseren. Het lichaam leert hoeveel kracht er nodig is. Scheppen, kneden en verven, leren kinderen hoeveel druk nodig is: niet te hard, niet te zacht.
• Eerst groot, dan klein. Bouwen met blokken, spelen met zand en water en kliederen met vingerverf maken schouders en polsen sterk; pas dán kunnen de kleine vingerbewegingen netjes en precies worden.
• Beide handen leren samenwerken. Bij bouwen, scheuren of spelen met duplo houdt de ene hand vast en werkt de andere. Die samenwerking heb je later nodig om met de ene hand te schrijven en met de andere te sturen.
• Ogen en handen op elkaar afstemmen. Kijken én doen tegelijk helpt straks lijnen volgen en lettervormen zetten.
• Bewegingen worden automatisch. Veel herhalen in spel zorgt dat bewegingen soepel en automatisch gaan. In groep 3 is er dan ook energie over voor wát je wilt schrijven, niet alleen voor hoe je het potlood vasthoudt.
In de kinderopvang krijgen kinderen kansen die ze soms niet vanzelf thuis mee (kunnen) krijgen. Daarom kunnen we kinderen meer kansen bieden via de kinderopvang. Maar waarom laten veel pm’ers die ene grote kans, die bekendstaat als een gouden kans voor breinstimulans – waarvan kinderen bovendien enorm kunnen genieten – structureel liggen? Een pleidooi voor muziek in de kinderopvang en buitenschoolse opvang.
Wetenschappers zoals Henkjan Honing (‘Iedereen is muzikaal’), Eric Scherder (‘Muziek is fantastisch voor het brein!’) en wetenschapsjournalist Mark Mieras (‘Juíst kansarme kinderen profiteren het meeste van de voordelen van muziek’) pleiten al jaren voor meer creativiteit en met name muziek voor opgroeiende kinderen. Nadat iedereen heel enthousiast daarop heeft gereageerd blijft het stil... Letterlijk. Muziek wordt soms zelfs alleen als middel ingezet voor overgangen op de dag, op een verjaardag of om even stoom af te blazen. Dat is natuurlijk een fantastische eerste stap. Maar waar blijft de creativiteit die de basis vormt voor de voordelen van muziek voor het bouwen aan het brein? Met name de emotie, de taalontwikkeling, sociaal gedrag, oplossingsgerichtheid, prikkelverwerking en nog veel, véél meer? Die voordelen bied je nog niet met deze eerste stap. Het eerlijke verhaal is dat daarvoor meer nodig is. Muziek is als het ware de ‘paarse krokodil’: je ziet hem, iedereen ziet hem, we weten dat we hem kunnen pakken, maar hij wordt door de meesten genegeerd. Waarom? Dat heeft een aantal redenen waarvan we ons bewust moeten worden zodat we op een creatieve en interactieve manier meer muziek krijgen in de kinderopvang.
De voordelen van muziek
Muziek bouwt sterk aan het brein, zeker bij jonge kinderen. Het versterkt hersengebieden en hersenverbindingen, vooral omdat muziekactiviteiten zo ontzettend veel delen van je brein aanspreken. Het meest actief is je brein wanneer je zelf creatief bent met muziek: een open, nieuwsgierige houding in het zoeken naar klanken, manieren van spelen en bewegen, het manipuleren van muzikale materialen en spelen met je stem. Dit ondersteunt kinderen in allerlei gebieden, maar nog het meest wanneer er sprake is van dyslexie, ADHD, autisme, een taalachterstand of een kansarme omgeving. Op groepen waar veel kinderen zijn met een kansarme achtergrond zie je dat ze door de methode Het Muziekkwartier enorm genieten, plots wel plezier krijgen in taal terwijl ze eerst hun mond dicht hielden en dat ze grote stappen maken in hun ontwikkeling. Dus muziek? Dat gun je ieder kind.
Op elke groep zit wel een kind dat iets extra’s van je vraagt. Waar je met sommige kinderen meteen aansluiting hebt, is het bij anderen soms een ware zoektocht. Sommige groepen lijken zelfs vol te zitten met kinderen die extra aandacht nodig hebben. Het vraagt geduld en professionaliteit juist met hen te kunnen omgaan, en daarbij kan dit ervoor zorgen dat je meer werkdruk ervaart.
Dat ene kind dat binnenkomt, dat begint meteen met rennen, klimt daarna op de tafel en geeft een ander kind onderweg nog even een duw. Je hebt er je handen vol aan! En dan dat andere kind, dat geen antwoord geeft op je vragen, in een hoekje van de ruimte zit en alles lijkt te observeren. Met wie je bijna geen contact krijgt.
En dat zijn dan alleen nog maar de kinderen. Bij die kinderen horen ook nog ouders. En ook die reageren niet allemaal op dezelfde manier. Ouders die openstaan voor hulp en advies zijn er gelukkig best veel. Maar sommige ouders kunnen je aankijken alsof je gek bent als je jouw observaties met hen deelt, en zijn het domweg niet met je eens.
Meer dan opvang
De kinderopvang is continu in ontwikkeling. De naam dekt dan ook allang de lading niet meer. In het begin was het vooral een oplossing voor werkende ouders, die tijdens werktijd hun kinderen konden laten ‘opvangen’. Maar het wordt steeds meer een plek waar kinderen
volop ontwikkelingsmogelijkheden krijgen en die ook mogen verwachten. De kinderopvang als plek die bijdraagt aan een kansrijke toekomst voor kinderen. Er werken professionals die elke dag hun uiterste best doen om alle kinderen stuk voor stuk te ondersteunen in hun brede ontwikkeling. Alleen… bij het ene kind gaat dit iets gemakkelijker dan bij het andere kind.
Waar komt gedrag vandaan?
Er zijn altijd verklaringen te vinden over waarom we doen wat we doen. Of het nou om een kind, professional of ouder gaat. De ene keer is die verklaring volkomen duidelijk, de andere keer kost het de nodige moeite om deze te achterhalen. Toch kan eenieder hierin groeien.
Groeien in het begrijpen van je eigen gedrag, en dat van de ander. In de scholing Groei in Gedrag is dat precies wat we doen. We gaan op reis door Gedragonia om beter te begrijpen waar gedrag vandaan komt en vooral: wat je er dan vervolgens mee kunt doen.
Stel je even voor: je komt ‘s ochtends op je werk. Je staat een uurtje op de ene groep. Daarna wissel je om de rest van de ochtend een andere groep te draaien. In de middag moet je naar een andere locatie om nog weer een andere groep te draaien. Drie verschillende groepen op één dag. Hoe zou je dit vinden? Wat doet dat met jou en je energie? Krijg je energie van die afwisseling of vind je het juist fijner om de hele dag op één groep te staan?
In het kader van het aanbieden van risicovol en uitdagend spel heeft een team van beleidsmedewerkers en pedagogisch professionals van Stichting KinderRijk gebrainstormd over hoe kinderen op de buitenschoolse opvang (bso) meer kunnen bewegen, ontdekken en vooral plezier maken binnen uitdagend spel.
Er ontstond een verrassend eenvoudig maar briljant idee: het zachte sokken-avontuur. Een activiteit die inmiddels als pilot heeft gedraaid op bso KinderRijk Schweitzerlaan en daar een groot succes was!
Van risico naar spel
Rennen en glijden is gevaarlijk, daar komen vaak ongelukken van. Maar het is ook heel leuk! Laten we er een spel van maken waardoor het even wél kan! Met deze gedachte begon het avontuur. Vaak zeggen we als pedagogisch medewerkers: ‘Niet rennen!’ of: ‘Pas op, je glijdt uit!’ Maar wat als we die natuurlijke drang tot bewegen en ontdekken juist omarmen, en er een uitdagende, begeleide activiteit van maken?
Een tas vol sokken, een wereld vol spel
De opzet was simpel: een tas vol zachte sokken en een instructiekaart. Geen ingewikkelde materialen of dure aankopen, wel volop speelplezier. Samen met de pedagogisch professional kozen de kinderen een speelplek en zetten pionnen neer. Om de kinderen eigenaar te maken van de activiteit werd vooraf met de kinderen besproken welke afspraken er nodig waren en welke spellen er gespeeld konden worden.
De pedagogisch professional had een actieve rol, van toezicht houden tot waar nodig ondersteuning bieden. En voor wie het aandurfde, ook mee-glijden met de kinderen!
Wat volgde was een explosie van creativiteit en beweging. Kinderen gleden over gladde vloeren, bedachten estafettes, deden sokken-tikkertje en bouwden zelfs hindernisbanen. De zachte sokken zorgden voor een speelse uitdaging, binnen de kaders van uitdagend spel.
Steeds vaker zijn er kinderen op de groep met een ontwikkelingsachterstand, uitdagend gedrag of een situatie thuis die extra aandacht vraagt. Niet ieder kind komt tot zijn recht in de reguliere kinderopvang, waardoor het thema inclusieve kinderopvang actueler is dan ooit. Hoe kijken pedagogisch professionals naar dit thema? Welke uitdagingen komen zij tegen? Wat helpt hen in hun werk? En wat is er volgens hen nodig?
Op dinsdagochtend komt Lars blij binnen bij de peutergroep. Hij loopt snel af op de blokken en auto’s in de bouwhoek, maar verstijft als hij ziet dat er al twee kinderen druk met de auto’s aan het spelen zijn. Hoewel Lars al een paar maanden naar deze peutergroep gaat, vindt hij het nog lastig om met andere kinderen te spelen. Pedagogisch medewerker Sandra knielt bij hem neer en helpt hem op weg. Intussen houdt ze ook een oogje op Eva, die snel overprikkeld raakt met veel kinderen om haar heen en daarom huilt, en op Amir, die speelgoed afpakt van een kind, omdat hij nog niet de taal beheerst om te zeggen wat hij wil. Dit soort situaties komen vaak voor in het dagelijkse werk van pedagogisch professionals. De groepen worden steeds diverser, wat voor de professionals uitdaging met zich meebrengt.
Perspectief van pedagogisch professionals
Met inclusieve kinderopvang bedoelen we een opvangomgeving waarin alle kinderen welkom zijn en kunnen meedoen, ongeacht hun achtergrond of ondersteuningsbehoeften. Een inclusieve opvang klinkt mooi, maar in de praktijk is het soms lastig. Waar liggen de grenzen van de reguliere opvang? En wat vraagt een inclusieve kinderopvang van pedagogisch professionals?
Signaleren in de praktijk
Veel kinderen voelen zich snel thuis op de kinderopvang, maar steeds vaker ervaren professionals dat kinderen langer de tijd nodig hebben om te wennen op de opvang. Ze hebben dan moeite met het omgaan met de regels en de structuur in de groep. Pedagogisch professionals proberen kinderen hier goed bij te helpen. Doordat kinderen verschillen, door bijvoorbeeld opvoeding of achtergrond, is het soms lastig om goed in te schatten wat ‘normaal’ is voor een kind en wanneer er extra ondersteuning nodig is. Het signaleren van eventuele ontwikkelingsproblemen is een belangrijk onderdeel van het werk van pedagogisch professionals. Hoe doen zij dat in de praktijk?
In de peuteropvang of kinderdagopvang is soms vooraf al bekend dat een kind meer ondersteuning nodig heeft, maar vaak zijn het de pedagogisch professionals die als eerste zien dat er iets afwijkt. Zij geven aan dit snel op te merken dankzij hun ruime ervaring: ‘We hebben vaak een onderbuikgevoel dat er iets niet helemaal klopt.’
En verder:
Dat (voor)lezen leuk én belangrijk is, weten de meeste pedagogisch professionals allang. Volgens onderzoek van Stichting Lezen wordt die mening op kinderdagverblijven zelfs unaniem gedeeld. Dat is hoopvol als geluid tegen de ontlezing. Tegelijkertijd duurt een voorleessessie bij de meeste voorlezers op de opvang zo’n vijf à tien minuten. Hoe kun je daar meer uit halen? En hoe kun je ook op de naschoolse opvang werken aan het vergroten van leesplezier?
Wie (goed) kan lezen is beter in staat om de wereld te begrijpen en van betekenis te voorzien. Dat is belangrijk, zeker in een wereld waarin het steeds moeilijker wordt om je juist te informeren. Goed leren lezen doe je vooral door meters te maken. En dát is weer een stuk makkelijker als je er plezier aan beleeft; hoe leuker je iets vindt, hoe vaker je het gaat doen.
Praktische tool
Het kan lastig zijn om tijd en creatieve ideeën te vinden om meer met een kinderboek te doen dan voorlezen. Toch is dat belangrijk, want wanneer je een verhaal tot leven brengt zodat kinderen echt in de wereld van het boek kunnen stappen, ervaren ze niet alleen meer leesplezier, maar ook meer leesmotivatie. Daarom ontwikkelden Maartje Bolt en Carlijn van Ravenstein Het Mooie Kinderboekenfeestje, een praktische tool waarmee je als pedagogisch professional in een handomdraai een originele activiteit rondom een kinderboek op poten zet.
Plezier in lezen in de vrije tijd
Maartje en Carlijn staan samen aan het roer van Kleine Lettertjes, het expertisecentrum voor buitenschoolse activiteiten rondom kinderboeken: ‘Wij geloven dat het ervaren van leesplezier buiten een schoolse omgeving onmisbaar is om het leesgedrag van kinderen positief te beïnvloeden. Immers, hoe kun je beter ontdekken dat lezen iets is dat je voor je plezier doet, dan in je vrije tijd? Daarom zijn kinderopvangcentra krachtige spelers: wanneer je als kind buiten school ervaart dat lezen niet alleen iets is dat moet, maar dat je ook voor je plezier doet, bouw je op jonge leeftijd al aan positieve leeservaringen.’
Om die reden organiseert Kleine Lettertjes al jarenlang creatieve buitenschoolse programma’s rondom kinderboeken. ‘Sinds 2017 organiseren we Het Mooie Kinderboekenfestival, waar kinderboeken tot leven komen door middel van theater, workshops en speelse activiteiten. Dat werkt ontzettend enthousiasmerend.’ Maar om echt alle kinderen van Nederland in aanraking te brengen met de bijzondere werelden uit kinderboeken, wil de organisatie haar expertise delen met professionals die met kinderen werken in het naschoolse domein. Daarom ontwikkelden ze Het Mooie Kinderboekenfeestje als praktische tool om meer te doen met kinderboeken.
Het Mooie Kinderboekenfeestje
Het Mooie Kinderboekenfeestje is een activiteit waarbij je een kinderboek tot leven brengt door middel van voorlezen en spelen knutselactiviteiten. Het bestaat uit een pakket dat alles bevat om een programma van ongeveer een uur rondom een boek te organiseren: het boek, knutsel- en spelmaterialen, een handleiding, instructievideo en herbruikbare aankleding. Met behulp van de handleiding en instructiefilm bereid je je als begeleider voor op een Mooi Kinderboekenfeestje. Al het werk is al voor je gedaan, je hoeft het alleen nog maar uit te voeren. Kinderen die een Mooi Kinderboekenfeestje meemaken worden meegenomen in de wereld van het boek: je kleedt (samen) de ruimte gezellig aan en leest interactief voor. Daarna maken de kinderen iets moois, zoals een zeegeluidenmaker of een persoonlijk kwartet. Je sluit af met een speelse activiteit, bijvoorbeeld een proeverij of schaduwspel. De verwerkingen zijn geïnspireerd op het boek en bieden aanknopingspunten om met kinderen in gesprek te gaan over de bijbehorende thema’s.
Mannen in de kinderopvang blijft een veelbesproken en omstreden onderwerp binnen de kinderopvang. Als minderheid tussen de meerderheid aan vrouwen blijven mannen opvallen. Media spelen een rol in de vorming van de vaak beladen denkbeelden. Tegelijkertijd staan er mannen op die werken als pedagogisch professional en het belang van mannen in de kinderopvang uitdragen.
Een van die mannen is Ties. Ties is werkzaam binnen een kinderdagverblijf en wist van jongs af aan wat voor werk hij wilde gaan doen: met kinderen werken en van betekenis zijn voor hun ontwikkeling.
Mannen in de kinderopvang zijn schaars. Kinderopvang werkt! zocht in 2024 uit dat van de 126.900 werknemers in de kinderopvang 6% man is. Het gaat hierbij niet alleen om de functie van pedagogisch professional, maar ook de administrerende, leidinggevende eno ondersteunende functies. Vaak worden mannen gestimuleerd door de omgeving om te gaan werken binnen de kinderopvang. Een enkele man heeft de opleiding tot pedagogisch professional gevolgd. Zo ook Ties. Ties is door zijn stages erachter gekomen welke werkomgeving bij hem paste. Hij volgde de opleiding tot gespecialiseerd pedagogisch professional waar hij niet de enige man was, maar wel als enige na zijn studie ging werken bij een kinderdagverblijf. En zo zou het moeten zijn; nieuwe generaties die een weloverwogen studiekeuze maken op basis van passie om getalenteerd een bijdrage te leveren aan onze maatschappij. Niet veel jonge mannen lijken kennis te hebben van het beroep van pedagogisch professional. Daarnaast kampt het beroep voor mannen met de nodige vooroordelen.
Rick: ‘Welke eigenschappen hebben mannen die werken in de kinderopvang volgens jou?’ Ties: ‘Mannen die werken bij een kinderdagverblijf zijn vaak zorgzaam en hebben veel geduld. Ik ben er zelf niet veel tegengekomen. In hoeverre ik het zie, zijn mannen die werken bij de buitenschoolse opvang vaak actiever en sportiever. Na een stage binnen het basisonderwijs en binnen de kinderopvang bij een peutergroep wist ik dat ik met baby’s wilde werken. Baby’s zijn puur en onschuldig. Je geeft hen de eerste start mee voor de rest van hun leven. Ik heb tijdens het maken van mijn baankeuze ook nagedacht over baangarantie en werkmogelijkheden. Die waren er binnen de kinderopvang.’
Beeldvorming bemoeilijkt
Met een golfbeweging komen we het thema ‘mannen in de kinderopvang’ tegen binnen de media. De kracht en kluns van de media is de snelheid die niet altijd recht doet aan het scheppen van een helder beeld en het belang van diverse rolmodellen in de kinderopvang. De denkbeelden die door de media worden gevoed zijn vaak op angst, onzekerheid en vooroordelen gericht. Het belang van mannen in de kinderopvang wordt daarbij onderbelicht. Dat maakt het moeilijk om meer mannen voor de kinderopvang aan te trekken.
De kracht van meertaligheid is inmiddels wetenschappelijk onderbouwd. Kinderen die meerdere talen horen en spreken, trainen hun hersenen in flexibiliteit en schakelen moeiteloos tussen contexten. Los van het cognitieve voordeel heeft taal ook een sociale functie. Op de Taalparades van Drongo leren kinderen spelenderwijs en voelen ouders zich gezien omdat hun moedertaal klinkt in de publieke ruimte.
Taal leeft, in verhalen, spelletjes, muziek, theater: overal is taal. Taal is onderdeel van jouw identiteit. Het is een deel van jou. In Amstelveen werd dit voorjaar tweemaal een Taalparade georganiseerd, een taalrijk evenement voor kinderen (0-12 jaar) en hun ouders/verzorgers. Hierin stond de kracht van meertaligheid centraal.
Wat is een Taalparade?
De Taalparade is een laagdrempelig en intercultureel evenement dat ouders inspireert om de taalontwikkeling van hun kinderen (0-12) te ondersteunen, ook als ze thuis andere talen spreken dan het Nederlands. Van een speurtocht langs wereldgerechten tot een woordloze theatervoorstelling: bij de Taalparade draait alles om beleving. Tegelijkertijd wordt meertaligheid gevierd als superpower – een kracht die kinderen cognitief verrijkt en hen verbindt met hun roots én met de samenleving.
Het concept is ontwikkeld door het Drongo-platform voor meertaligheid, een kennisplatform en netwerk van organisaties die zich bezighouden met meertaligheid in de samenleving. Drongo wil op deze manier de aandacht voor taalontwikkeling en meertaligheid versterken. Op de Taalparades maken ouders en professionals kennis met materialen, tips en ideeën die door het hele land (en soms zelfs daarbuiten) zijn ontstaan.
Taalplezier voor het hele gezin
Elke editie van de Taalparade is anders, omdat het programma altijd met lokale partners wordt samengesteld, en afgestemd op de lokale doelgroep en locatie. Activiteiten kunnen variëren van theater, muziek en dans tot speurtochten, meertalige voorleessessies (in estafettevorm) en ouderbijeenkomsten. Niet alleen kinderen doen mee, ook ouders worden actief betrokken bij de activiteiten en kunnen praktische tips krijgen over bijvoorbeeld meertalig opvoeden en het voorlezen in de moedertaal. Wat de Taalparade vooral bijzonder maakt, is het creatieve en interactieve karakter en de aandacht voor alle talen die de deelnemers spreken. Taal wordt niet aangeleerd, maar beleefd.
Het Drongo-platform voor meertaligheid ondersteunt de lokale organisatie met kennis over meertaligheid en taalontwikkeling, en ook concreet met een catalogus van mogelijke programmaonderdelen en aankleding. Drongo coördineert de organisatie en verzorgt ook het Taalparadepaspoort - een bewaarboekje dat alle kinderen meenemen naar huis.
Mark Mieras beschrijft in zijn publicatie Hoopvol onderwijs (leestip!) hoe muziekeducatie een krachtig gereedschap is bij het werken aan kansengelijkheid. Ik heb als muziekdocent en liedjesschrijver, opgegroeid met de liedjes van Annie M.G. Schmidt, een voorliefde voor eigenwijze, empowerende liedjes met een knipoog. Standbeeld van mij past perfect bij beide uitganspunten.
Introductie
Voor jonge kinderen is dit zowel qua tekst als muzikaal best een uitdagend lied. De focus ligt in deze column dus niet op het zingen, maar meer op het beleven van het lied. Werk je met wat oudere kinderen, vanaf een jaar of 7, dan kun je het lied ook met ze zingen. Laat het lied een keertje horen, maar stop het lied na de zin ‘…ze staan zelfs in de rij’. Vraag de kinderen of ze al een idee hebben waar het lied over gaat. Bespreek vervolgens kort de kenmerken van een standbeeld en wat onthullen betekent. Laat daarna het lied verder horen.
Standbeeld van jou
Vraag de kinderen om drie dingen te bedenken die ze bij zichzelf vinden passen. Iets waar ze goed in zijn, wat ze leuk vinden, een hobby of een sport bijvoorbeeld. Vraag ze om van zichzelf een standbeeld te maken bij één van die dingen. Ze staan dus stil in een pose die erbij past. De andere kinderen raden waar het om gaat. Als er een paar kinderen geweest zijn, vraag je de hele groep om hun standbeeld uit te beelden. Bij een klap in je handen wisselen ze snel naar hun tweede standbeeld en bij de volgende naar hun derde. Zet nu het lied aan. Bij de coupletten mogen de kinderen vrij dansen. Tijdens het refrein nemen ze telkens als jij klapt één van hun poses aan.
Standbeeld van het lied
Beluister het lied nog een keer met vooraf de vraag: wie komen er allemaal in het lied voor? Dat zijn: het standbeeld, de burgemeester, de vader en de moeder, de mensen in de rij, Carlo en misschien zelfs ook de duiven. Laat de kinderen een tableau vivant van het lied maken. Dat wil zeggen dat ze zonder beweging de scène uit het lied uitbeelden waarbij iedereen één van de personages is. Overleg hoe iedereen precies moet staan. Als iedereen goed staat zet je de muziek weer aan. De kinderen dansen in hun posities. Als jij klapt nemen ze zo snel mogelijk hun tableau-houdingen weer aan.
Nog meer standbeelden
In mijn eerste liedbundel Rood Rood Mannetje vind je het lied Standbeeld. Dit is ook geschikt voor jongere kinderen.
Natuurbeleving is niet alleen iets voor buiten. Pedagogisch professionals kunnen door creatief te zijn de natuur op allerlei manieren naar binnen halen en zo jonge kinderen met de natuur in contact brengen. Samen met de kinderen hebben zij plezier terwijl ook de ontwikkeling van het kind wordt gestimuleerd.
Natuurbeleving buiten
Buiten zijn heeft een groot effect op de zintuigen van jonge kinderen. De frisse lucht, de geluiden van vogels en het ruisen van de bladeren, en zelfs de veranderende lichtinval zorgen ervoor dat kinderen nieuwe indrukken opdoen. Zo helpt buiten zijn bij de zintuiglijke ontwikkeling, maar het bevordert ook de motorische vaardigheden. Buiten kunnen we baby’s ruimte geven om te bewegen, te kruipen en te rollen. Bovendien lijken baby’s in een natuurlijke omgeving vaak rustiger te worden.
Kamerplanten
Als het niet mogelijk is om naar buiten te gaan en als pedagogisch professional wil je toch dat jonge kinderen deze ervaringen opdoen, dan kun je op verschillende manieren de natuur binnenhalen. Jonge kinderen zijn nieuwsgierig, en met wat creativiteit lukt het om een rijke natuurervaring te creëren, gewoon binnen de muren van het kinderdagverblijf.
Een van de makkelijkste manieren om natuur binnen te brengen, is door kamerplanten in de groep te plaatsen. Planten geven kinderen de kans om de natuur te ontdekken door te kijken, voelen en ruiken, wat hun tastzin stimuleert. Enkele plantensoorten die veilig zijn voor kinderen (en hun nieuwsgierige handjes) zijn de Kamerlinde en de Zamioculcas, die beide niet giftig zijn. De een heeft zachte blaadjes die wiegen in de wind, de ander is steviger. Zorg er wel voor dat de planten buiten het bereik van kinderen staan om gevaar van verstikking te voorkomen.
Geluiden
Geluiden uit de natuur zijn ook makkelijk naar binnen te brengen. Er zijn bijvoorbeeld geluidsapparaten of apps die het geluid van regen, vogels of de oceaan afspelen. Deze geluiden kunnen helpen om jonge kinderen te kalmeren, vooral wanneer de pedagogisch professional merkt dat kinderen zich gestrest of onrustig voelen.
Bij de bso locatie Kraaiennest van SDK kinderopvang zijn ze druk bezig met het thema beroepen. Zo ook vandaag. Pedagogisch professional Priscilla laat een vel zien met een poppetje erop. Terwijl de kinderen nieuwsgierig kijken, begint ze haar uitleg: ‘Bij verschillende beroepen dragen mensen speciale kleding. Deze poppetjes mogen jullie straks ook aankleden. Wat willen jullie later worden?’
‘Op deze vraag barsten de kinderen los. Ze beginnen allemaal enthousiast door elkaar te roepen. Zo wil bijvoorbeeld Jim president worden, Ezra wordt Max Verstappen, Jaëlynn wordt dierenarts en Faellin en Veerle willen juf worden. Bij alle kinderen beginnen de ideeën op te borrelen over hoe ze hun poppetje willen aankleden. Enthousiast gaan ze aan de slag.
Van jurken tot racewagens
Faellin wil graag juf worden en in haar ogen draagt een juf een mooie jurk. Toch vraagt ze aan Priscilla: ‘Juf, heeft een juf wel een jurk aan?’ Priscilla vertelt: ‘Kijk ik mag ook mijn eigen kleren dragen, wat ik zelf mooi vind. Dat mag een juf van school ook, dus je mag helemaal zelf beslissen of jij jouw juf een jurk aandoet en hoe de jurk eruit gaat zien.’
Priscilla helpt Faellin een beetje op weg en vraagt: ‘Wat doet een juf allemaal?’
Faellin noemt van alles op, zoals een boek voorlezen en rekensommen maken. Faellin weet genoeg en gaat aan het werk. Ezra is vol concentratie begonnen, hij wil later Max Verstappen worden. Hij zegt: ‘Ik wil later heel graag net zo snel racen als Max!’
Veerle is ook met haar juf begonnen en laat de jurk aan Priscilla zien: ‘Kijk, hij is klaar!’ ‘Prachtig’, reageert Priscilla, ‘Hoe kan je nu zien dat het een juf is?’
Veerle kijkt naar haar poppetje en zegt dan: ‘Ik maak er nog een schoolbord bij!’
En ze gaat weer aan de slag. Een knutsel met een verrassing
Jim is druk aan het kleuren en begint dan met knippen. Zowel de trui als het poppetje knipt hij uit.
‘Waarom knip jij het hele poppetje uit?’ vraagt Jaëlynn.
‘Nou, dat ga ik zo laten zien!’ Wanneer hij klaar is met knippen, laat hij zien wat hij heeft gedaan. De trui kan hij echt aandoen bij het poppetje!
‘Wow, superknap gemaakt Jim!’ reageert Priscilla.
De meeste kinderen leren vanzelf praten. In elke peutergroep zit echter gemiddeld één kind met een taalontwikkelingsstoornis (TOS), een neurocognitieve stoornis. Kinderen met TOS hebben ondanks een normale intelligentie minder aanleg voor taalverwerving. Hoe kun je deze kinderen in de opvang zo goed mogelijk begeleiden?
TOS is een stoornis waarbij er iets mis is met het aangeboren vermogen om taal te leren. Hierdoor leer je je moedertaal heel langzaam en moeizaam. Kinderen met TOS hebben moeite met praten en met begrijpen wat anderen zeggen. Hun hersenen verwerken taal minder goed. Volgens Anneke Mientjes, logopedist, ontwikkelaar en docent bij Koninklijke Kentalis, is TOS in de kinderopvang een relatief onbekend begrip. ‘Het heeft echter grote impact op het leven van een kind. Ons onderwijssysteem is namelijk volledig gebaseerd op taal; zelfs rekenen bieden we aan door middel van taal. TOS leidt dan ook vaak tot leerproblemen. Daarnaast heeft TOS grote invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind; het grootste deel van communicatie verloopt via taal. Vrienden maken, gevoelens uiten, erbij horen; het is allemaal lastiger zonder een goede beheersing van taal. De periode tussen 0 en 7 jaar is heel belangrijk voor het aanleren van taal. Daarom kun je het beste zo vroeg mogelijk starten met het behandelen van TOS.’
Levenslang last
Kinderen met TOS horen goed en hebben geen verstandelijke of motorische beperking. Toch verloopt de taal- en spraakontwikkeling anders dan bij leeftijdsgenoten. Kinderen met TOS praten niet of weinig, of juist heel onverstaanbaar en onbegrijpelijk. Ze kunnen klanken en woorden moeilijk onthouden en hebben moeite met de grammatica. ‘TOS komt voor in verschillende gradaties’, zegt Anneke. ‘Van mild tot zeer ernstig. Het is een onzichtbare stoornis waar je helaas je hele leven last van blijft houden. De beperkingen in taalverwerving kunnen gelukkig door behandeling wel minder worden. TOS betekent niet dat je niets kunt bereiken, het kost alleen meer moeite.’
Taalachterstand of TOS?
Hoe weet je nu of een kind TOS heeft of een taalachterstand? Anneke: ‘De precieze oorzaak van TOS is onbekend, maar een taalachterstand heeft over het algemeen een duidelijke reden. Een kind is bijvoorbeeld opgegroeid in een taalarme omgeving, of een kind is vaak ziek geweest waardoor het minder met taal in aanraking is geweest. Dat kan een taalachterstand tot gevolg hebben, die niets te maken heeft met het vermogen van het kind om taal te leren. Door meer taalaanbod, haalt het kind de achterstand vaak gemakkelijk weer in. Bij een taalontwikkelingsstoornis is er meer aan de hand: er is iets mis met het aangeboren vermogen om taal te leren. Alleen meer taal aanbieden helpt dan niet, er is gespecialiseerde behandeling nodig.’
Je kunt bij ernstige taalproblemen soms moeilijk vaststellen of iets een aanlegstoornis is of door andere factoren wordt veroorzaakt. Wanneer een kind behalve taalproblemen ook gedragsproblemen heeft, is het volgens Anneke voor pedagogisch medewerkers en gastouders belangrijk om aan de bel te trekken en bijvoorbeeld het kind en de ouders door te verwijzen naar het consultatiebureau. ‘Als een kind bijvoorbeeld andere kinderen slaat, heeft het kind misschien te weinig taal om te vertellen wat het bedoelt. Een kind dat totaal niet luistert, heeft wellicht problemen met taalbegrip. De diagnose TOS is bij jonge kinderen soms moeilijk met zekerheid vast te stellen. Daarom spreken we bij deze kinderen van “een vermoeden van TOS”. Het kind heeft dan al wel behoefte aan erkenning en hulp.’
Een kansrijke toekomst voor iedereen. Het klinkt vanzelfsprekend, maar voor veel kinderen is het dat niet. Veerkracht-versterkende taal helpt bij het bieden van emotionele veiligheid en verbinding; taal die niet ondermijnt, maar versterkt. Taal die kinderen het gevoel geeft: jij mag er zijn. Jouw gevoelens doen ertoe. En je verleden hoeft niet te bepalen hoe je toekomst eruitziet.
Wie opgroeit met veel stress, met onveiligheid thuis of een opeenstapeling van ingrijpende of traumatische ervaringen, leert op basis van zijn ervaringen dat de wereld onvoorspelbaar en gevaarlijk is. Dat anderen niet te vertrouwen zijn, en jij niet de moeite waard bent. Dat je niet veilig bent en altijd moet oppassen voor gevaar. En soms zelfs dat er niet eens een toekomst voor je is weggelegd. Juist in de groep of in de klas, in het contact met een pedagogisch medewerker, leerkracht of een andere volwassene kunnen deze negatieve overtuigingen en verwachtingen kantelen. En kan een kind gaan geloven dat het wél de moeite waard is en de pedagogisch medewerker of leerkracht wél te vertrouwen is. Kinderopvang en onderwijs zijn plekken vol kansen. Maar alleen wanneer het lukt om ook die emotionele veiligheid en verbinding te bieden. Veerkracht-versterkende taal kan daarbij helpen.
De realiteit van veel kinderen
Voor sommige kinderen is het nog maar korte leven een aaneenschakeling van stressvolle en/of traumatische ervaringen. Soms zichtbaar, vaker onzichtbaar. Denk aan kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld, opgroeien in armoede, een ouder missen door ziekte of verslaving dan wel leven in onzekerheid vanwege migratie of een vechtscheiding. Ook leerlingen met chronische stress door een instabiele thuissituatie of een veeleisende rol als mantelzorger horen hierbij.
Zij komen binnen in je groep en dragen van alles met zich mee. Vaak hebben ze door hun ervaringen geleerd dat ze niet de moeite waard zijn en hun emoties beter niet kunnen uiten; dat anderen niet te vertrouwen of zelfs gevaarlijk zijn. Hun gedrag wordt snel als ‘lastig’ gelabeld, terwijl het een logische reactie is op de onveiligheid die ze in hun nog jonge leven (hebben) ervaren. Achter druk gedrag, teruggetrokkenheid, boosheid of desinteresse zit bijna altijd een (levens)verhaal. Een verhaal van een kind dat zijn best doet om te blijven volhouden, wat ook een hoop vraagt van ons.
Traumasensitief begeleiden: een ander perspectief
Traumasensitief begeleiden is geen methode. Het is een manier van kijken, denken en doen. Het begint bij het besef dat veel kinderen het nodige hebben meegemaakt en dat die ingrijpende of traumatische ervaringen van invloed zijn op hoe het met een kind gaat; met het gedrag en met het leren van een kind. Als je het gedrag van een kind door een traumabril kunt bekijken, begrijp je het beter en kun je er beter op reageren. Het begint ook bij het besef dat veiligheid een voorwaarde vormt voor leren. En dat ieder kind iemand nodig heeft die zegt: ‘Ik zie jou. Ik geloof in jou. We gaan dit samen doen.’
Wanneer we spreken over een kansrijke toekomst voor iedereen, denken we vaak aan gelijke onderwijskansen, taalontwikkeling of het wegwerken van achterstanden. Allemaal belangrijk, maar vaak vergeten we waar de ontwikkeling werkelijk begint: in de basis. Want een kind kan pas leren, ontdekken en groeien als het zich emotioneel veilig voelt. Emotionele basisveiligheid is de grond waarop alle andere ontwikkeling rust.
Als pedagogisch professional heb je hierin een sleutelrol. Hoe jij reageert op de emoties van kinderen bepaalt mede hoe zij zichzelf en de wereld om zich heen ervaren. Worden hun emoties erkend en begrepen? Of krijgen ze het signaal dat hun gevoelens lastig of ongepast zijn? Het antwoord maakt het verschil tussen kinderen die lekker in hun vel zitten of kinderen die onzeker hun weg moeten vinden.
Emoties als eerste taal
Nog vóórdat een kind woorden leert, spreekt het de taal van emoties. Een baby die huilt, een peuter die boos stampt of een kleuter die juichend naar je toe rent, het zijn allemaal signalen waarmee het kind laat zien wat er in hem of haar omgaat. Wanneer wij die emoties zien en benoemen, leert een kind dat gevoelens er mogen zijn. Dit zorgt voor erkenning én voor taal: woorden geven aan gevoelens helpt kinderen zichzelf beter te begrijpen. Maar als emoties steeds worden weggewuifd (‘stel je niet aan’, ‘niet huilen’, ‘doe maar gezellig’), leert een kind dat een deel van zichzelf onwelkom is. Juist dát vormt een risico voor hun toekomst. Want wie niet leert emoties te herkennen of uiten, loopt vast in contact met anderen, in het aangaan van relaties en zelfs in leren. Emoties sturen immers aandacht, motivatie en gedrag.
De professional als spiegel
In de kinderopvang, op school of in de jeugdhulp zijn wij dagelijks spiegels voor kinderen. Dat is een enorme verantwoordelijkheid maar ook een prachtige kans. Want kinderen leren niet alleen van wat wij zeggen, maar vooral van wat wij doen. Een voorbeeld: een kind bouwt een toren die omvalt en barst in tranen uit. Jij kunt kiezen: ga je troosten met een snelle afleiding (‘kom, we gaan wat anders doen’) of erken je het gevoel (‘wat jammer dat hij omgevallen is, je was er zo trots op!)? In dat laatste geval leert het kind: mijn gevoel is begrijpelijk, ik mag verdrietig zijn, en er is iemand bij mij. Nog een ander voorbeeld: een kind wordt boos omdat het speelgoed moet delen. Als jij rustig blijft, het gevoel benoemt (‘ik zie dat je boos bent, dat is lastig als je nog wilde spelen’) en daarna helpt zoeken naar een oplossing, leer je het kind dat boosheid oké is én dat er manieren zijn om met conflict om te gaan.
In de hectiek van een drukke dag op de groep is voorlezen vaak het eerste dat sneuvelt. Tussen de verschillende vaste momenten door lijkt het soms onmogelijk om even rustig met een voorleesboek tussen de kinderen te gaan zitten. En toch is juist dat ene voorleesmoment bijzonder waardevol. In dit artikel laat ik je zien hoe je voorleesmomenten onderdeel kunt laten zijn van het dagritme.
Eerst even kort, waarom is voorlezen zo belangrijk voor kinderen? Door ze voor te lezen breiden kinderen hun woordenschat uit, ontwikkelen ze luistervaardigheden en concentratievermogen, leren ze verhaalstructuren te begrijpen en raken ze vertrouwd met boeken en verhalen. Voorlezen kun je niet vroeg genoeg doen. Zelfs baby’s vinden het fijn! Ze luisteren misschien nog niet naar het verhaal, maar wél naar je stem, je toon en de klanken van de woorden. Kortom, met voorlezen draag je bij aan een kansrijke toekomst voor kinderen, hoe jong ze ook zijn.
Vaste plek
Hoe zorg je er op de groep voor dat je voorleesmomenten een vaste plek geeft in de dagplanning? Een aantal praktische tips:
• Koppel het voorlezen aan vaste momenten. Denk hierbij aan voorlezen tijdens een eetmoment, wanneer alle kinderen op de bso uit school zijn gekomen, of lees een boekje voor net voordat de kinderen buiten gaan spelen.
• Maak van het voorlezen een ritueel. Lees een verhaaltje voor het slapengaan, of voor het opruimen. Het gaat soms om kleine momenten en het hoeft geen kwartier te duren.
• Zorg dat er altijd wat boeken staan op de plekken waar kinderen spelen. Ik adviseer dagopvanggroepen vaak om kartonboekjes neer te zetten die kinderen mogen pakken. Ja, die gaan vaak stuk. Maar hiermee leer je kinderen wel hoe ze een boek moeten gebruiken en hoe een bladzijde moet worden omgeslagen. Daarnaast kun je op de groep wat boeken neerzetten die passend zijn bij een thema. Die zijn om uit voor te lezen en niet bedoeld om mee te spelen. Wanneer je boeken hebt staan, zul je die ook sneller pakken. Ook op de bso werkt dit goed en merk ik dat kinderen snel een boek pakken wanneer ze uit school komen en even tot rust willen komen.
• En als je dan wat boeken voor kinderen hebt neergezet die ze mogen pakken, creëer dan meteen een leesplek op de groep. Een plek waar kinderen zich even kunnen terugtrekken, of waar kinderen in alle rust zelf kunnen lezen.
• Laat kinderen boeken kiezen waar uit voorgelezen kan worden, of waar ze uit willen lezen. Mocht je de mogelijkheid hebben, dan is het leuk om boeken aan te laten sluiten bij interesses van de kinderen. Zeker op een bso is het leuk om met de kinderen samen te kijken of het boekenaanbod nog up to date is.
• Maak met collega’s op de groep afspraken wie er op welk moment, of op welke dag voorleest.
In de hectiek van een drukke dag op de groep is voorlezen vaak het eerste dat sneuvelt. Tussen de verschillende vaste momenten door lijkt het soms onmogelijk om even rustig met een voorleesboek tussen de kinderen te gaan zitten. En toch is juist dat ene voorleesmoment bijzonder waardevol. In dit artikel laat ik je zien hoe je voorleesmomenten onderdeel kunt laten zijn van het dagritme.
Eerst even kort, waarom is voorlezen zo belangrijk voor kinderen? Door ze voor te lezen breiden kinderen hun woordenschat uit, ontwikkelen ze luistervaardigheden en concentratievermogen, leren ze verhaalstructuren te begrijpen en raken ze vertrouwd met boeken en verhalen. Voorlezen kun je niet vroeg genoeg doen. Zelfs baby’s vinden het fijn! Ze luisteren misschien nog niet naar het verhaal, maar wél naar je stem, je toon en de klanken van de woorden. Kortom, met voorlezen draag je bij aan een kansrijke toekomst voor kinderen, hoe jong ze ook zijn.
Vaste plek
Hoe zorg je er op de groep voor dat je voorleesmomenten een vaste plek geeft in de dagplanning? Een aantal praktische tips:
• Koppel het voorlezen aan vaste momenten. Denk hierbij aan voorlezen tijdens een eetmoment, wanneer alle kinderen op de bso uit school zijn gekomen, of lees een boekje voor net voordat de kinderen buiten gaan spelen.
• Maak van het voorlezen een ritueel. Lees een verhaaltje voor het slapengaan, of voor het opruimen. Het gaat soms om kleine momenten en het hoeft geen kwartier te duren.
• Zorg dat er altijd wat boeken staan op de plekken waar kinderen spelen. Ik adviseer dagopvanggroepen vaak om kartonboekjes neer te zetten die kinderen mogen pakken. Ja, die gaan vaak stuk. Maar hiermee leer je kinderen wel hoe ze een boek moeten gebruiken en hoe een bladzijde moet worden omgeslagen. Daarnaast kun je op de groep wat boeken neerzetten die passend zijn bij een thema. Die zijn om uit voor te lezen en niet bedoeld om mee te spelen. Wanneer je boeken hebt staan, zul je die ook sneller pakken. Ook op de bso werkt dit goed en merk ik dat kinderen snel een boek pakken wanneer ze uit school komen en even tot rust willen komen.
• En als je dan wat boeken voor kinderen hebt neergezet die ze mogen pakken, creëer dan meteen een leesplek op de groep. Een plek waar kinderen zich even kunnen terugtrekken, of waar kinderen in alle rust zelf kunnen lezen.
• Laat kinderen boeken kiezen waar uit voorgelezen kan worden, of waar ze uit willen lezen. Mocht je de mogelijkheid hebben, dan is het leuk om boeken aan te laten sluiten bij interesses van de kinderen. Zeker op een bso is het leuk om met de kinderen samen te kijken of het boekenaanbod nog up to date is.
• Maak met collega’s op de groep afspraken wie er op welk moment, of op welke dag voorleest.
De KindKernKaart is een praktisch hulpmiddel voor op de groep, waarmee je op een andere manier naar gedrag leert kijken. Op basis van wat je ziet, maak je als pedagogisch professional een inschatting van de score op tien kernbehoeften van kinderen. Naar aanleiding van die inschatting krijg je concrete tips om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen op de groep.
Ik kom voor een observatie op een kinderdagverblijf. De pedagogisch medewerkers willen graag dat ik meekijk met Jamal. Zoals altijd zoek ik een rustig plekje uit, ergens in een hoek met mijn kladblok en goed zicht op Jamal. Nog geen vijf minuten later staat een pedagogisch medewerker naast me. Ze kijkt even naar het kind, en dan naar mij.
‘Dus… wat denk je dat hij heeft?’
Ik herhaal haar vraag.
‘Ja, autisme, ADHD… waar moet ik aan denken?’
Ik antwoord eerlijk: ‘Geen idee. Dat is ook niet mijn werk.’
Ietwat teleurgesteld loopt ze weg.
Na een uurtje vertrek ik weer. Over een paar dagen zou ik met ouders en medewerkers om tafel gaan om mijn observaties te delen. Maar die ene vraag blijft bij me hangen: wat denk je dat hij heeft? Het was de derde keer in twee weken dat me dat werd gevraagd. En eerlijk? Ik snap het wel. Pedagogisch medewerkers willen handvatten. Iets om houvast aan te hebben bij het begrijpen van het gedrag van een kind. Het lijkt soms alsof een label - ADHD, ASS - automatisch een handleiding oplevert. Maar na tien jaar in de kinderpsychiatrie weet ik: achter elk label gaan nog steeds totaal verschillende kinderen schuil.
Van label naar behoefte
Samen met mijn collega Raôul besloot ik dat dit anders moest. In plaats van te denken in diagnoses, wilden we meer gaan denken in behoeften. Wat vraagt dit kind op dit moment van zijn omgeving? Wat helpt dit kind verder? Zo ontstond de KindKernKaart. Een praktisch hulpmiddel voor op de groep, waarmee je op een andere manier naar gedrag leert kijken. Niet: wat heeft hij?, maar: wat heeft dit kind nodig? Wat betekent dat voor mij als professional? En (voor coaches:) wat betekent dat voor mijn team?
We definieerden tien kernbehoeften van kinderen in een groep, gebaseerd op onder andere het kwaliteitsmodel van Riksen-Walraven (2000, 2004) en de Caregiver Interaction Profile (CIP)-schalen (Helmerhorst et al., 2014b).
Bij elke behoefte kun je als professional inschatten: heeft dit kind hier weinig, neutraal of juist veel behoefte aan? De kaart werkt met een schaal van vijf punten. Geen goed of fout, maar een professionele inschatting op basis van wat je ziet. En die inschatting koppelen we aan concrete, haalbare acties die je als pm’er kunt inzetten - mét oog voor de realiteit van een drukke groep.
Geluk, wat is dat eigenlijk? En hoe word je dan gelukkig? Het zijn moeilijke vragen waarop je niet zomaar een antwoord hebt. Muis stelt zichzelf die vraag ook en is zo dapper om op zoek te gaan naar het antwoord. Hij begint bij zijn vrienden in het bos en stelt hen de vraag: wat is geluk voor jou en waar kan ik het vinden?
Je denkt misschien dat kleuters te jong zijn om over dit soort diepgaande onderwerpen te praten en na te denken. Maar juist op deze jonge leeftijd blijken ze al een duidelijk beeld van geluk te hebben en goed te kunnen vertellen wat geluk voor hen inhoudt. Waar het voor de een de vriendschap met vriendjes is, is het voor een ander de mooie tekening die hij heeft gemaakt, of de heerlijke maaltijd die zij de vorige avond heeft gegeten en wat echt wel ‘haar lievelings’ is. Kinderen kunnen al met al goed vertellen wat geluk voor hen betekent en wat ze daarvoor nodig hebben. Het is mooi om met jonge kinderen over het onderwerp geluk te praten en er met elkaar achter te komen dat geluk voor iedereen iets anders betekent.
Jezelf zijn
Niet alleen kleuters kunnen al verwoorden wat geluk voor hen betekent. Tijdens voorleessessies bij verschillende kinderopvanglocaties bleken ook de peuters al een goed beeld van geluk te hebben. In het boek Muis op zoek naar geluk komt een everzwijn voorbij. Op zich een enge verschijning, maar toch maakt Muis een praatje met hem over wat geluk voor hem is, want misschien is het wel gewoon een aardig everzwijn. Het everzwijn zegt dat jezelf kunnen zijn en dat Muis verder keek dan zijn enge verschijning, hem toch echt wel gelukkig maakt.
Na het voorlezen, vroeg ik aan de peuters welk dier zij het leukst vonden. Veel kinderen kozen voor het everzwijn, omdat ze het zelfs op die jonge leeftijd al belangrijk vinden dat je jezelf kunt zijn.
Tekenen, knippen, plakken, schilderen
Muis op zoek naar geluk kan binnen het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang makkelijk voor allerlei activiteiten over geluk worden ingezet. De dieren en diverse situaties waarin ze zich bevinden zijn mooie aanknopingspunten voor verschillende activiteiten.
Zo kun je kinderen laten tekenen, knippen en plakken over wat geluk voor hen betekent. Zo creëren ze hun eigen geluksschilderij. Ook het laten beschilderen van gelukspotjes en daarin briefjes laten doen met wat geluk voor hen betekent, kan zorgen voor mooie gesprekken. De kinderen kunnen kaartjes maken voor iemand van wie zij vinden dat diegene een beetje geluk verdient. Een mooi moment om te bespreken dat geluk misschien niet voor iedereen vanzelfsprekend is en iemand daar soms wel een beetje hulp bij kan gebruiken.
Wat gebeurt er als je jonge kinderen uitnodigt om te onderzoeken, te voelen, te luisteren en te bewegen – zonder dat er al een vastgestelde betekenis of uitkomst klaarstaat? Dan ontstaat er ruimte voor een manier van zintuiglijk leren, die hen een bredere ontwikkeling oplevert en meer kansen biedt in de toekomst.
Zittend op de grond, met de kinderen om haar heen haalt danser Alexandra een doorzichtige doek tevoorschijn en haalt diep adem. Ze zuigt haar wangen bol met lucht. Dan blaast ze met een zucht de lucht eruit en zweeft de doorzichtige doek dwarrelend door de ruimte. Zo onderzoekt ze spelend hoe dingen bewegen in de lucht. Met zorgvuldig uitgekozen materialen, zoals lichte papiersoorten en luchtige, doorzichtige stof, die opbolt of uitzet als ze erin blaast, maakt ze de beweging van lucht en de subtielere beweging van ademhaling voor jonge kinderen tastbaar, zichtbaar, voelbaar en hoorbaar, zodat er een multizintuiglijke belichaamde ervaring ontstaat.
Meer dan gesproken taal
In de programma’s van Kleintjekunst wordt nauwelijks gebruikgemaakt van gesproken taal. Er zijn vele andere talen waarmee kinderen zich uitdrukken: beweging, geluid, mimiek, gebaren, ritme, materialen, stilte. Juist door die veelheid aan mogelijkheden krijgen alle kinderen de kans om mee te doen. Ook de meer introverte kinderen of de kinderen die nog geen woorden spreken, vinden zo hun eigen ingang voor deelname. Daaruit volgt een belangrijke kans: kinderen kunnen hun eigen taal gebruiken om hun ervaringen te duiden, niet de woorden die wij als begeleiders hen opleggen. Waar taalstimulering vaak in termen van de uitbreiding van de woordenschat wordt gedacht, laten deze kunstprogramma’s zien dat echt de betekenis van woorden begrijpen, begint bij het ervaren en benoemen. Een kind dat een stuk papier scheurt en daardoor zichtbaar wordt geraakt, maakt een ervaring door die uitnodigt tot het gebruik van taal. Als een pedagogisch medewerker dat onderzoek ziet en het laat gebeuren, zonder er een betekenis of woorden aan te geven, zal het kind zich sneller uiten op een eigen manier. Met de woorden die het vindt passen bij de ervaring die het heeft opgedaan.