Het stimuleren van ‘buiten’ en natuurbeleving wordt vanuit een pedagogische visie vaak breed gedragen. De implementatie in de praktijk blijkt echter complex. ‘Gewoon naar buiten’ is voor veel mensen helemaal niet zo gewoon.
Een succesvolle implementatie van vanzelfsprekend buiten spelen vraagt om meer dan goede randvoorwaarden en fysieke inrichting. Het vergt een integrale visie. Beleidsmatig betekent dit dat buiten spelen niet alleen een pedagogische keuze is, maar ook een veranderproces dat structurele ondersteuning en aanpak over beleidsterreinen heen vereist. Om ‘buiten’ structureel mogelijk te maken, is een doordachte, fysieke inrichting van de buitenruimte, afgestemd op verschillende leeftijdsgroepen de basis. Het betreft vlakke zones voor de jonge baby’s tot uitdagende, natuurlijke elementen voor dreumesen, peuters en bso-kinderen. Denk bijvoorbeeld ook aan schaduwplekken, voedplekken, buitenbedjes, zaaiplekken en ruimte voor risicovol spel.
Daarnaast zijn heldere pedagogische richtlijnen essentieel. Vaak wordt de noodzaak onderschat om hele praktische zaken te regelen, zoals de juiste werkkleding die aansluit bij wisseling van seizoenen. Beleidsmakers spelen een sleutelrol in het faciliteren van deze voorwaarden, het creëren van draagvlak en het verankeren van buitenactiviteiten in de kwaliteitscyclus van de organisatie. Allereerst moeten dus deze randvoorwaarden beleidsmatig geborgd zijn.
Kwestie van doen
Maar de implementatie van groene kinderopvang gaat verder dan randvoorwaarden. Nadat deze op orde zijn, gaat het vooral om actie. Met een open blik en aandacht voor medewerkers. Als voor hen visie en beleid helder zijn, staat of valt succes – zo wijst de praktijk uit – bij blijvende observatie van knelpunten, om van daaruit continu doorontwikkeling mogelijk te maken. Een praktijkvoorbeeld onder medewerkers van locaties binnen Samenwerkende Kinderopvang illustreert dit. Medewerkers zijn actief aan de slag gegaan met hun buitenruimte aan de hand van een gestructureerd trainingsprogramma. Gedurende dit proces van begeleiding wordt hun motivatie steeds groter, beginnen zij zich competenter te voelen en nemen steeds meer eigenaarschap. Het trainingsprogramma is ook gebruikt om verbeterpunten door te voeren. Want cruciaal blijkt het faciliteren van live-bijeenkomsten, met de nadruk op het opdoen van eigen ervaringen in de natuur boven theorie. Daarnaast hebben medewerkers praktische materialen meegekregen die ook tijdens de trainingen zijn gebruikt. Zo konden medewerkers op locaties direct aan de slag, met hun net opgedane verse kennis.
Ook de rol van de locatiemanagers blijkt essentieel: zij moeten actief betrokken worden om draagvlak te creëren en het team te ondersteunen. Een succesvolle implementatie vraagt om een lerende aanpak die medewerkers ruimte geeft voor experiment, reflectie en bijsturing. Alleen dan wordt ‘groen doen’ een duurzame verandering in de organisatie.