Op de groep gebeurt het zomaar: je hoort ineens hard gehuil. Een kind is overstuur. Je ontdekt dat het is gebeten door een ander kind. Natuurlijk grijp je in, want veiligheid staat voorop. Maar intussen raast er van alles door je hoofd: wat zeg ik tegen het kind dat gebeten heeft? Hoe zorg ik dat dit straks niet nog eens gebeurt? Hoe blijf ik in verbinding met beide kinderen? Moet ik nu sorry laten zeggen? En wat als dat nep voelt? En waarom heeft de vraag: ‘Waarom doe je dit?’ eigenlijk geen enkele zin op zo’n moment?
'Waarom deed je dit?’ vroeg ik aan het jongetje dat net een ander kind had gebeten. Ik liep naar hem toe, want ik wist dat ik moest ingrijpen. Maar heel eerlijk? Toen ik er eenmaal stond dacht ik: ehm… wat moet ik eigenlijk zeggen of doen? En voor ik het wist hoorde ik mezelf zeggen: ‘Waarom heb je dit gedaan?’ Zodra ik het zei, wist ik al: dit gaat niet werken..
Zelfregulatie
Jonge kinderen kunnen wel sterke emoties en impulsen voelen, maar ze kunnen die nog niet zelfstandig reguleren. Het brein van een kind is volop in ontwikkeling en dat betekent dat het in het heetst van de strijd niet logisch nadenkt, niet tot tien telt, en vaak ook niet begrijpt waarom het deed wat het deed. Sterker nog, als een kind overspoeld raakt door emoties, is het verstandelijke deel van het brein even niet beschikbaar. Het kind heeft dan geen toegang tot woorden, tot empathie, tot ‘leren van de situatie’. En dus ook niet tot een goed antwoord op jouw vraag. Op zo’n moment heeft een kind vooral onze aanwezigheid nodig: onze kalmte, nabijheid en grens. Niet om het goed te praten. Maar
om uiteindelijk te kunnen leren. Kinderen leren zelfregulatie in relatie met een liefdevolle volwassene. Door de ervaringen die ze met ons opdoen. Door de manier waarop wij aanwezig zijn op deze moeilijke momenten.
Drie punten zijn erg belangrijk
1. Verbinding
Een kind dat ontregeld is, heeft eerst jouw kalmte nodig. Dankzij jouw rustige toon en aanwezigheid, lukt het een kind langzaam weer om tot rust te komen.
2. Veiligheid
Impulsen kunnen bij een kind soms stukken groter zijn dan hun mogelijkheid om het te stoppen. Als het een kind niet meer lukt om zelf te stoppen, dan is het onze taak om ervoor te zorgen dat het stopt.
Bijvoorbeeld: ‘Sorry dat ik er niet op tijd bij was. Ik zorg ervoor dat je stopt met bijten. Ik houd het veilig op de momenten dat het jou even niet lukt.’ Voor een grens hoeft een kind niets te doen. Jij bent degene die ervoor zorgt dat het stopt. Dit kun je doen door bijvoorbeeld je hand ertussen te plaatsen of er even bij/tussen te gaan zitten. Waar nodig kun je het kind even optillen en samen een rustiger plekje opzoeken. Niet als straf maar om ervoor te zorgen dat een kind zich weer veilig gaat voelen.