Kinderen leren met hun lijf. Rollen, klimmen, rennen, springen: het zijn geen tussendoortjes, maar bouwstenen voor motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling. Toch blijkt in de kinderopvang dat er niet altijd genoeg tijd en ruimte is voor beweging.
Het Kenniscentrum Sport en Bewegen volgt het beweegadvies van de WHO dat jonge kinderen van 1-4 jaar minstens 180 minuten per dag zouden moeten bewegen, waarvan een deel intensief. Daarnaast is het advies voor kinderen onder de 1 jaar meerdere keren per dag op verschillende manieren lichamelijke activiteit aanbieden, bijvoorbeeld door met het kind op de grond te spelen. Hoe maak je daar als kinderopvangorganisatie én als pedagogisch medewerker werk van? Zeven kinderopvangorganisaties hebben zich via de Beweegalliantie verenigd in de cirkel ‘0-4-jarigen in de kinderopvang’ om die uitdaging aan te pakken. Wat ze leren en ontwikkelen, wordt gedeeld met landelijke partners en weer teruggegeven aan de praktijk. Zo ontstaat er op de groep een beweging in beleid én in het dagelijks werk.
Het belang van bewegen op jonge leeftijd
Volgens wetenschappelijk onderzoek ontwikkelen jonge kinderen die dagelijks voldoende en gevarieerd bewegen, zich beter op meerdere vlakken:
• Motorische vaardigheden: springen, rollen, klimmen en balanceren vormen de basis voor latere sport- en bewegingsvormen.
• Cognitieve ontwikkeling: beweging stimuleert hersenverbindingen, wat kan samenhangen met concentratie, taalontwikkeling en probleemoplossend vermogen.
• Sociaal-emotionele groei: samen spelen, wachten op je beurt en samenwerken tijdens bewegingsactiviteiten draagt bij aan zelfvertrouwen en met plezier bewegen.
Vier lijnen als houvast
Onder trekkerschap van Björn Lamet van Vlietkinderen en Conny van der Lans van Junis Kinderopvang werken de organisaties langs vier lijnen om meer bewegen te stimuleren. Deze lijnen zijn geformuleerd op basis van de dagelijkse praktijk.
1. Bewegen in beleid
Als organisatie kun je bewegen écht een plek geven in je beleid. Dat betekent: afspraken maken over hoe vaak kinderen naar buiten gaan, welke materialen je inzet of hoe vaak je bewegen in het dagprogramma laat terugkomen. Voor pm’ers betekent dit: je krijgt meer houvast en ruimte om bewegen onderdeel van je werk te maken.
2. Dagelijks bewegen met kinderen
Het toevoegen van meer laagdrempelige beweegmomenten gedurende de dag. Dat hoeft niet ingewikkeld te zijn. Voorbeelden van laagdrempelige beweegmomenten zijn:
• Een trapje bij het verschoonkussen zodat kinderen zelf omhoogklimmen.
• Stoelen of kussens gebruiken als hindernisbaan.
• Samen springen op de stoeptegels buiten.
• Een overgangsmoment (naar tafel, opruimen) gebruiken om even te huppelen of een dier na te doen.