In januari schreef ik in deze columnreeks over de wonderlijke manier waarop de gemeente Amsterdam en haar toezichthouders omgaan met de regels rondom groepssamenvoeging in de kinderopvang. Inmiddels zijn we een paar maanden en een aantal procedures verder. Tijd voor een scherpe juridische herwaardering.
In die column, getiteld ‘Knevelarij in de Kinderopvang’, behandelde ik de – op zijn zachtst gezegd – creatieve interpretatie van het besluit kwaliteit kinderopvang door de lokale overheid, en hoe deze in strijd lijkt met zowel de wet als met uitspraken van de hoogste bestuursrechter. Het juridisch correcte antwoord op de vraag ‘Mag een kind tijdelijk worden opgevangen in een tweede stamgroep?’ luidt onomwonden: ja, mits voldaan is aan de in wet en toelichting gestelde voorwaarden. Sterker nog: in veel gevallen is het zelfs de pedagogisch best verdedigbare optie.
Zelfs gebruikelijk
De wettelijke basis hiervoor is te vinden in artikel 1.56 van de Wet kinderopvang (Wko), waarin het uitgangspunt van de stamgroep wordt geregeld. De regeling kwaliteit kinderopvang voegt daar in artikel 5, dertiende lid, aan toe dat met voorafgaande toestemming van ouders tijdelijk kan worden afgeweken van deze hoofdindeling.
De toelichting op deze bepaling (Stcrt. 2012, 10966 en 21891) stelt expliciet dat dit bedoeld is voor situaties als ziekte, verlof of vakantie en dat het niet de bedoeling is om in de praktijk gangbare fl exibiliteit te verbieden. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt deze uitleg in 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3342): het tijdelijk samenvoegen van groepen, mits binnen redelijke grenzen en met oudertoestemming, is toegestaan en zelfs gebruikelijk in rustige periodes. Toch lijkt GGD Amsterdam deze jurisprudentie structureel te negeren of – erger nog – bewust naast zich neer te leggen. Er wordt gehandhaafd op incidenten die volledig binnen deze wettelijke kaders vallen. Dit is geen toezicht meer, dit is bevooroordeelde machtsuitoefening.