De verwondering van kinderen uit zich soms in een eindeloze hoeveelheid vragen, die niet altijd even makkelijk te beantwoorden zijn. Wat gebeurt er als volwassenen de waterval aan vragen van een kind negeren? Dan leren kinderen dat hun nieuwsgierigheid op niets uitloopt en zullen ze stoppen met vragen stellen. Dat is jammer want in het onderwijs moet de zin om te leren dan weer worden aangeboord, zodat kinderen uit zichzelf nieuwsgierig op onderzoek uitgaan. Want die
nieuwsgierige betrokkenheid geeft de wereld glans en kleur.
In het boek Alle vragen van de regenboog zit hoofdpersoon Isa vol vragen. Bij alles wat Isa ziet of doet, komen de vragen als kleurrijke golven met haar mee.Het probleem waar Isa tegenaan loopt is herkenbaar. Op school, maar ook thuis, zijn volwassenen niet gericht op de vragen van kinderen, vooral wanneer die kinderen niet van ophouden weten. Bovendien haken volwassenen vaak af, als hetgaat om vragen waar zij geen antwoord op hebben.
Bestaat tijd eigenlijk wel?
Waarom bestaan er slechte mensen?
Wat gebeurt er na de dood?
Waar komt taal vandaan?
Waarom zijn bloemen allerlei kleuren maar niet groen?
Was het ontstaan van het heelal toeval?
De volwassenen worden nerveus, want ze denken dat ze eigenlijk in alle antwoorden moeten voorzien. Ze zijn toch volwassen? Wat er vaak gebeurt, is dat ze het kind dan afwimpelen (geen tijd), negeren, erom lachen (wat heb jij toch veel vragen!), het parkeren (vraag dat maar aan je vader) of zelfs affakkelen (doe toch niet zo eigenwijs of hou toch eens een keer je mond). Als de volwassenen zouden moeten toegeven dat ze het antwoord niet weten, dan zouden ze van hun voetstuk vallen. Het is begrijpelijk dat ze daarom deze dans van moeilijke vragen willen ontspringen.
De nieuwsgierigheid van een kind
Het constante negeren en ontkennen van de behoefte aan erkenning van de nieuwsgierigheid van een kind, kan iets kapot maken. Deze pijn herkende een vriendin die Alle vragen van de regenboog voorlas aan haar dochter. Ze was ontroerd, want precies dit gebeurde in haar eigen jeugd. Zij was nieuwsgierig zoals Isa, en haar ouders gaven al net zo weinig respons als Isa’s ouders - en dat maakt eenzaam. Zelf wist ik pas op mijn zeventiende wat filosofie was, net op tijd om het vak als studie te kunnen kiezen. Vóór die tijd was er niemand geweest die dit soort fascinerende en onbeantwoordbare vragen als ‘filosofisch’ bestempelde. Toen ik op de middelbare school met mijn vriendinnen wilde praten over de zin van het leven, veranderden ze snel van onderwerp. Maar waar moet je met je vragen naartoe, als ze eenmaal in je hoofd bestaan? Deze vraag staat ook in het boek.