Ontwikkelingen in de kwaliteit van de Nederlandse kinderdagopvang

Ontwikkelingen in de kwaliteit van de Nederlandse kinderdagopvang

Gratis

Omschrijving

Trendanalyses kinderopvang, peuteropvang en buitenschoolse opvang en verklarende analyses gastouderopvang op basis van de gecombineerde
gegevens metingen 2017-2019.

Sinds 2017 wordt in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de kwaliteit van de kinderopvang in Nederland jaarlijks in beeld gebracht door een consortium van de Universiteit Utrecht en Sardes onder de naam Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK). Dit nieuwe consortium heeft het stokje overgenomen van het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) dat eerder belast was met de monitoring van de kinderopvangkwaliteit in Nederland. In 2017 verscheen een eerste rapport over de eerste kwaliteitsmeting in 2017, gebaseerd op toen nog relatief kleine steekproeven. In 2018 verscheen een rapport over de gecombineerde resultaten van de eerste en tweede kwaliteitsmeting zoals die in 2017 respectievelijk 2018 hebben plaatsgevonden in de kinderopvang, de peuteropvang, de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang in Nederland. Dit rapport presenteert de resultaten van de gecombineerde metingen van 2017, 2018 en 2019 en schetst de ontwikkelingen in kwaliteit over de tijd. De analyse van de ontwikkelingen in de kwaliteit van de kinderopvang is een nieuw onderdeel van de LKK rapportage. Voor de kinderdagopvang betreft deze analyse een periode van 25 jaar aangezien de eerste kwaliteitsmeting in 1995 plaatsvond. Voor de peuteropvang en buitenschoolse opvang gaat het om een kortere periode van acht jaar, omdat de kwaliteit van deze opvangsoorten eerder niet systematisch is onderzocht. Voor de gastouderopvang is nog geen trendanalyse mogelijk, omdat er nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Een tweede nieuw element in deze LKK rapportage betreft de verklarende analyse van de kwaliteit in de gastouderopvang. In de vorige rapportage is een dergelijke analyse uitgevoerd voor de kinderdagopvang, peuteropvang en buitenschoolse opvang. Dezelfde analysestrategie is nu toegepast op de gastouderopvang. Voor de gastouderopvang is ervoor gekozen om verklarende analyses te doen om kwaliteitsverschillen tussen gastouders trachten te verklaren aan de hand van een aantal kenmerken van de gastouder en de groep kinderen die hij/zij opvangt. In 2020, en mogelijk daarna, vinden vervolgmetingen plaats. 

Uit de gecombineerde metingen van 2017, 2018 en 2019 komt een overwegend positief beeld naar voren van de kwaliteit van de kinderopvang in Nederland. De gemiddelde emotionele proceskwaliteit is in alle kinderopvangtypen voldoende tot goed. De gastouderopvang geeft een iets ander beeld. Hoewel de emotionele kwaliteit gemiddeld vergelijkbaar is met die van de andere opvangsoorten, is de variatie groter met opvallende uitschieters naar beneden. De gemiddelde educatieve kwaliteit is in alle opvangtypen duidelijk lager dan de emotionele kwaliteit. Hoewel de educatieve proceskwaliteit gemiddeld in alle opvangtypen op of iets boven de grens ligt van wat volgens de standaards van het meetinstrumentarium als voldoende kan gelden, is er sprake van grotere variatie dan bij de emotionele proceskwaliteit. 
Voor de gastouders is het beeld opnieuw anders. De uitschieters zijn in deze opvangsoort vaker, en ook extremer, naar beneden. Het overwegend positieve beeld van de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang wordt bevestigd door de resultaten van de interviews met pedagogisch medewerkers en gastouders. Het pedagogisch klimaat is als affectief-inclusief te karakteriseren in alle opvangsoorten waarbij medewerkers kinderen regelmatig knuffelen of troosten als dat nodig is en er ook voor zorgen dat alle kinderen in de groep meedoen met groepsactiviteiten en lief zijn voor elkaar. 
Er is ook een duidelijke oriëntatie op spelbegeleiding. De lagere geobserveerde educatieve proceskwaliteit wordt bevestigd door de gegevens uit de interviews met pedagogisch medewerkers en gastouders over het activiteitenaanbod. Er is in alle opvangsoorten een relatief sterke oriëntatie op het stimuleren van exploratief spel, sociaal spel en taal (dit laatste aanzienlijk minder in de buitenschoolse opvang), maar in ervaringsdomeinen als creatieve en muzikale vorming, ontluikend rekenen, wetenschap en technologie, en burgerschapsvorming is het aanbod beperkter. Buitenactiviteiten betreffen voornamelijk spelen in de tuin of op een speelplein. 

 

De informatie uit de interviews laat zien dat de structurele kwaliteitskenmerken, zoals opleidingsniveau van de medewerkers, groepsgrootte en kind-beroepskrachtratio, in overeenstemming zijn met de wettelijke regels. De werkbeleving van pedagogisch medewerkers en gastouders is overwegend positief. Zij ervaren gemiddeld een prettig collegiaal werkklimaat en hebben het gevoel betrokken te worden bij beslissingen binnen de organisatie. De ervaren werkstress is in het algemeen laag. Het aanbod aan professionaliseringsactiviteiten is gemiddeld matig, met matig-frequent pedagogisch￾inhoudelijk overleg met collega’s of collega-gastouders en leidinggevenden. Dit beeld verschilt niet sterk tussen de opvangsoorten, met uitzondering van de gastouderopvang, waar de aandacht voor professionalisering duidelijk minder is. 


De kwaliteit van de kinderopvang is ook onderzocht vanuit het gezichtspunt van de kinderen. 
Voor dit doel is in bijna alle groepen een aantal willekeurig gekozen kinderen individueel gevolgd. De kwaliteit van de interacties die individuele kinderen hebben met pedagogisch medewerkers en gastouders is voldoende tot goed. De kwaliteit van de interacties met een gastouder zijn gemiddeld hoger, maar laat tegelijkertijd ook de grootste spreiding zien, wat duidt op grote verschillen tussen gastouders. In de buitenschoolse opvang hebben kinderen meer interacties met andere kinderen dan in de andere opvangtypen. De speelwerkhouding van kinderen is gemiddeld in de midden-range. Het gedrag van de kinderen in de groep scoort hoog in alle typen – er zijn weinig conflicten, kinderen gedragen zich overwegend pro-sociaal en reguleren hun emoties adequaat. Het gemiddelde welbevinden van de kinderen is hoog in alle opvangtypen. De gemiddelde betrokkenheid is matig. Afgemeten aan gangbare standaards, bevestigen deze uitkomsten eveneens de overwegend goede kwaliteit van de 
Nederlandse kinderopvang.
De trendanalyses laten voor de kinderdagopvang een substantiële kwaliteitsstijging zien op verschillende observatie-instrumenten ten opzichte van de voorgaande metingen in 2011 en 2012. Eerdere onderzoeken toonden een sterke daling in kwaliteit vanaf 1995 met 2008 als dieptepunt. Vanaf 2008 is de kwaliteit gestaag gestegen en de recente metingen uit 2017 – 2019 laten zien dat de kwaliteit zelfs boven het oorspronkelijk hoge niveau van 1995 ligt. 


Ook de kwaliteit van de peuteropvang is sterk gestegen in vergelijking met eerdere metingen in de periode 2011 – 2013. Het lijkt erop dat de rust is wedergekeerd na de laatste kwaliteitsmetingen in de periode 2008 – 2012 en er door de kinderopvangorganisaties volop is ingezet op professionalisering. Dit blijkt uit een hogere proceskwaliteit; vooral de emotionele kwaliteit van de interacties tussen pedagogisch medewerkers en kinderen is gestegen. Aspecten van emotionele kwaliteit zoals de sensitiviteit van de pedagogisch medewerkers, de mate waarin zij respect tonen voor de autonomie van de kinderen en hen ondersteunen om wenselijke gedrag te vertonen in de groep blijken in voldoende mate aanwezig te zijn. Ook de inrichting van de ruimte, de aanwezigheid van spel- en educatieve materialen en het activiteitenaanbod laten een kwaliteitsstijging zien. Verder toont ook de educatieve proceskwaliteit een stijging, al is die minder groot dan voor de emotionele proceskwaliteit. Vooral de stimulering van de brede ontwikkeling van kinderen en het begeleiden van interacties tussen kinderen onderling blijken, evenals in voorgaande metingen, minder goed ontwikkeld te zijn en worden vaker als onvoldoende beoordeeld. 
Voor de buitenschoolse opvang geldt dat een vergelijking met de voorgaande meting wijst op grotendeels stabiele gemiddelde kwaliteit, met hetzelfde patroon van hogere en lagere 
scores als in de andere opvangtypen. Op sommige aspecten lijkt de kwaliteit gestegen, zoals de inrichting van de binnenruimte en de globale kwaliteit van interacties. Wanneer ingezoomd 
wordt op de zes interactievaardigheden van de medewerkers, blijkt de kwaliteit op twee aspecten gedaald. Dit betreft bijvoorbeeld de mate waarin medewerkers de autonomie van 
kinderen stimuleren en vooral in hoeverre de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd wordt. 
Er is slechts één eerdere kwaliteitsmeting gedaan, dus er is weinig vergelijkingsmateriaal over de jaren. De resultaten lijken er echter wel op te wijzen dat in de buitenschoolse opvang de kwaliteitsslag nog onvoldoende is gemaakt en meer professionalisering wenselijk is. Dit type opvang is van een andere aard dan kinderdagopvang. Niet alleen vanwege de ruimere leeftijdsmarge van de kinderen, maar ook vanwege het naschoolse karakter. Meer doorontwikkeling is wenselijk om te bepalen wat er nodig en wenselijk is voor deze sector (welk aanbod kan/moet er gedaan worden, welke kwaliteitsaspecten zijn het belangrijkst voor kinderen, welke functie moet/kan deze opvang dienen etc.) alvorens er nagedacht kan worden over wat er nodig is om deze kwaliteitsslag te maken.