Kinderopvang nu - Zorgen voor morgen [1988]

Kinderopvang nu - Zorgen voor morgen [1988]

Liesbeth Pot | 1988
Gratis

Omschrijving

In het voorjaar van 1984 bracht een vijftiental organisaties, verenigd in het Landelijk Platform Kinderopvang een documentatie- en studiemap uit onder de titel: Kinderopvang nu                en hoe verder?, bedoeld om achterban en politici een actueel inzicht te bieden in de stand van zaken op dat moment. In deze brochure werden onder andere voorstellen gedaan, hoe het aantal plaatsen in de kinderopvang met behulp van werkgelegenheidsmaatregelen (zoals het terugploegen van uitkeringen) kon worden uitgebreid. Belangrijk doel van de opstellers was, het regeringsstandpunt inzake kinderopvang, dat binnen enkele maanden werd verwacht, te beinvloeden.

De brochure maakte deel uit van een reeks adviezen, acties en publicaties, die volgde op de aanname in 1982 van een vrijwel kamerbreed gesteunde motie om - in het kader van de herverdeling van arbeid binnens- en buitenhuis - het stelsel van hele- en halve dagopvang aanzienlijk uit te breiden, wettelijk te regelen en landelijk te financiered[2]

Deze motie was ingediend tijdens een Uitgebreide Commissie Vergadering Emancipatie op 9-2-1982 door vrouwelijke kamerleden en vormde de poli- tieke vertaling van enkele passages in de regeringsverklaring van het tweede kabinet Van Agt (1981-1982). Daarin was de intentie verwoord om, in verband met de emancipatie van vrouwen, het stelsel van kinderopvangvoor- zieningen uit te breiden.

Ondermeer als gevolg van onvoorziene politieke ontwikkelingen (de val van het kabinet Van Agt II) werd de motie niet uitgevoerd. In plaats daarvan stelde minister Brinkman (onder het coalitie-kabinet van CDA en WD minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) in 1983 een Interdepartementale Werkgroep Kinderopvang (IWK) in. Deze ambtelijke werkgroep kreeg de opdracht, de regering te adviseren over het te voeren kinderopvangbeleid.

De IWK liet een landelijke steekproef uitvoeren, waarin een tekort aan kin­deropvang werd vastgesteld voor tenminste 24.000 kinderen beneden de 12 jaar.[3] Dit aantal was ongeveer het dubbele van de bekende wachtlijst- gegevens bij kinderdagverblijven en buitenschoolse opvangcentra.[4] Hoewel het onderzoek beperkt van opzet was, kwam daarmee wel voor het eerst zicht op de omvang van de vraag en het gebruik van verschillende vormen van kinderopvang onder de Nederlandse bevolking met kinderen in die leeftijd.

In haar advies aan de regering, Meer Kinderopvang: Het belang van ouders en kinderen[5] [6] stelde de IWK niet alleen voor om het aantal kinderdagver- blijven met 600 uit te breiden®, maar sprak zich ook uit voor afzonderlijke wetgeving[1], met naast financiering ook voorwaarden op het gebied van de kwaliteit.[2]

Het advies stemde in grote lijnen overeen met de aanbevelingen van ad- viesorganen die al dan niet waren gehoord, van maatschappelijke organisaties en van de Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland.[3] Het stond echter haaks op kabinetsvoornemens ais decentralisatie, deregulering en bezuinigingen op collectieve uitgaven.[4]

Met de bekostiging van deze uitbreiding en het structured maken van ex­perimenten kinderopvang zou de rijksoverheid op jaarbasis een bedrag van ongeveer 160 miljoen gulden kwijt zijn. Door gebruik te maken van werkgelegenheidsmaatregelen (zoals het terugploegen van uitkeringen) zouden de uiteindelijke kosten lager kunnen uitvallen.

Het benodigde geld was beschikbaar uit een recente herziening van het belastingstelsel[5], hetgeen een batig saldo voor de schatkist zou opleveren.

In haar (voorlopig) regeringsstandpunt[6]volgend op het ambtelijk advies, sprak de regering echter haar voorkeur uit voor een fiscale oplossing in plaats van voor meer - gesubsidieerde - voorzieningen. Het laatste woord hierover liet zij aan de Tweede Kamer.

Ook op andere onderdelen volgde de regering het advies van haar ambte- naren niet: kinderdagverblijven zouden in de nabije toekomst bestuurlijk en financieel onder gemeentelijke verantwoordelijkheid komen, zodat deze zelf het beleid ten aanzien van de kinderopvang zouden kunnen bepalen. Dit strookte met het voornemen van de minister om gemeenten meer autonomie op welzijnsterrein te geven.

Wel zou de regering kinderopvang als secundaire arbeidsvoorwaarde in het overleg met de sociale partners inbrengen; leegstaande schoolgebouwen zouden verbouwd kunnen worden tot kindercentra. Voor het overige zou er van rijksbemoeienis geen sprake meer zijn, ook niet op het gebied van regelgeving en kwaliteit.


[1] Een eerdere poging tot wettelijke regeling van de kinderopvang dateerde van 1973, maar het Voorontwerp van Wet werd toen terzijde gelegd na kritiek op o.a. het ontbreken van een financíele paragraaf en de beperkende opzet van het Voorontwerp.

[2] Het Voorontwerp Wet op de Kindercentra was vooral bedoeld om de 'wildgroei' in te dammen.

[3]  WKN, sinds 1970 de landelijke ondersteunende organisatie voor kinder­opvang, waarbij ca. 80% van alie kinderopvangvoorzieningen in Nederland is aangesloten.

[4]  Kritiek op dit advies betrof ondermeer het feit dat de vraag naar kinder­opvang uitsluitend werd vertaald in meer kinderdagverblijven, terwijl de voorkeur voor het soort voorzieningen niet was gevraagd. Zie o.a.: Bronneman-Helmers, R., Samenhang rond de Kinderopvang, SCP, 1986.

[5]  De zogenaamde derde fase van de Wet op de Tweeverdieners, waarbij huishoudens met meer dan een inkomen zwaarder werden belast.

[6]  Het bleef bij een 'Voorlopig Regeringsstandpunt inzake Kinderopvang', dat verscheen in juli 1984.

 


[2] Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XV, Motie nr. 41, ondertekend door Van Es, Ter Veld, Groenman en Beckers- De Bruijn.

[3] Vijfhuizen, M., Kinderopvang in Nederland, Bureau Interview, Amsterdam, 1984. Onderzoek in opdracht van de IWK.

[4] Zie ondermeer: De Behoefte aan Kinderopvang, WKN, Oosterbeek, 1983.

[5] IWK, Rijswijk, maart 1984.

[6] Het toenmalige aantal kinderdagverblijven (inclusief de experiméntele projecten kinderopvang, zo'n vijftigtal) bedroeg ongeveer 250; 180 ontvingen structu­red subsidie van de rijksoverheid.