Beter weten: een beter begin

Beter weten: een beter begin

Gratis

Omschrijving

Samen sneller naar een betere zorg rond de zwangerschap

In vergelijking met andere landen stierven er tien tot vijftien jaar geleden in Nederland veel meer baby’s tijdens of vlak na de geboorte. Na veel media-aandacht en nieuw beleid zijn de onderdelen van de geboortezorg (zoals verloskundigen, gynaecologen en kraamzorg) meer gaan samenwerken, waarna de perinatale sterfte (babysterfte) sterk daalde. Maar die daling is gestopt en sinds 2015 neemt deze sterfte weer toe.

De minister voor Medische Zorg en Sport heeft het RIVM daarom gevraagd om de ontwikkeling van de babysterfte te onderzoeken. Gevraagd is te kijken naar ontwikkelingen in factoren die de kans op babysterfte vergroten en wat er aan medisch handelen is veranderd. Wat is er nodig om de perinatale sterftecijfers weer te laten dalen en zijn daarvoor aanvullende acties mogelijk, bovenop de acties die al worden ingezet? Dit onderzoek kijkt daarom naar mogelijkheden om de kwaliteit van de geboortezorg te verbeteren.

Tevens is het RIVM gevraagd een vergelijking te maken met andere landen, in het bijzonder met Finland. Daar is de perinatale sterfte al lange tijd laag. We onderzochten de trends in perinatale sterfte van 2008 tot 2018 voor Nederland en Finland. Verder verzamelden we trendgegevens over risicofactoren voor perinatale sterfte. De vraag naar mogelijkheden om de kwaliteit en uitkomsten van de geboortezorg te verbeteren, is opgepakt door een serie interviews te houden met onafhankelijke experts en vertegenwoordigers van organisaties uit de geboortezorg (uitgevoerd in de periode juli-augustus 2020). Op basis van deze interviews geven we concrete aanbevelingen om de kwaliteit van de geboortezorg te verbeteren en een verdere stijging van de perinatale sterfte tegen te gaan.

Duiding van de trend in de perinatale sterfte

De sterftedaling tussen 2008 en 2018 was vooral te danken aan een grote daling (40%) van de a terme perinatale sterfte (sterfte van op tijd geboren kinderen) van 2008 tot rond 2012. Voor een kleiner deel (20%) lag het aan een daling vanaf 2008 tot rond 2015 van de sterfte bij te vroeggeboren kinderen (kinderen die tussen 24 en 37 weken zwangerschapsduur worden geboren). Na 2015 stijgt deze sterfte bij vroeggeboortes weer. Dat lijkt de belangrijkste reden voor de stagnatie in de daling en recent zelfs een stijging van de perinatale sterfte. De genoemde sterftedaling tot 2015 is te verklaren door een aantal veranderingen in de zorg en preventie, die de kans op perinatale sterfte verminderen. Voorbeelden zijn nieuwe richtlijnen in de neonatologie, minder tweelinggeboortes na ivf, de landelijke invoering van de twintigweken echo, en de invoering van de perinatale audit. Daarnaast zijn minder vrouwen blijven roken tijdens de zwangerschap. Door de genoemde factoren is de perinatale sterfte gedaald, maar hun effect is inmiddels gestabiliseerd.

 

We zien dat het sterfteverschil tussen Nederland en Finland tussen 2008 en 2018 sterk is afgenomen, vooral bij de a terme sterfte. Het verschil dat er nog is, komt vooral omdat er in Nederland vaker kinderen te vroeg worden geboren. Ook in Finland en Zweden lijkt de perinatale sterfte te stagneren.

Trends in risicofactoren

We onderzochten in eerste instantie een aantal risicofactoren die met kenmerken van de moeder en de geboortezorg te maken hebben (pariteit, leeftijd van de moeder, inleidingen tijdens de bevalling of overdrachten van eerste naar tweede lijn, uur van de geboorte). We vonden geen aanwijzingen dat deze factoren invloed hebben op de recente verandering in de perinatale sterfte. Enkele andere risicofactoren nemen de laatste jaren wel duidelijk in belang toe. Zo stijgt in Nederland al enige jaren continu het aantal vrouwen tussen 25 en 45 jaar met overgewicht en obesitas. Verder neemt het aandeel geboortes toe in de groep vrouwen met een ‘overig niet-westerse’ herkomst (Azië, Afrika, waaronder asielzoekers en statushouders); zij hebben een veel hoger risico op perinatale sterfte. De sterfte in de groep ‘niet-westerse’ vrouwen uit Marokko, de Antillen, Turkije en Suriname daalde parallel aan de daling in de totale perinatale sterfte. Zowel obesitas als een (overig) niet-westerse herkomst van de moeder gaan gepaard met een hoger risico op vroeggeboorte en perinatale sterfte. Zo kan de niet verder dalende perinatale sterfte in Zweden waarschijnlijk verklaard worden door een toename van deze risicofactoren.

Verder blijkt uit recent Nederlands onderzoek dat sociaaleconomische verschillen een belangrijke factor zijn bij perinatale sterfte en vroeggeboorte en deze verschillen blijven onveranderd aanwezig. We zien een hogere babysterfte in achterstandswijken in grote steden, maar ook in gebieden met sociaaleconomische problematiek, zoals krimpregio’s. Er is daarom meer aandacht nodig voor verschillende risicofactoren waaronder obesitas en leefstijl, zowel via collectieve preventie als in de integrale geboortezorg. Ook is meer aandacht nodig voor sociaaleconomische risicofactoren, zoals armoede, taalachterstand of laaggeletterdheid. Hiervoor moet de geboortezorg goed samenwerken met het sociale domein, gemeenten en de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Zo kunnen problemen bij aanstaande ouders en gezinnen die bijdragen aan ongewenste problemen tijdens de zwangerschap tijdig worden aangepakt.

Vroeggeboorte is een centraal aandachtspunt. Vroeggeboorte tegengaan is niet alleen belangrijk om babysterfte tegen te gaan. Het voorkomt ook veel gezondheids- en sociaalmaatschappelijke problemen en kosten die later in het leven van de te vroeggeboren kinderen optreden.